Nikè, de slaaf uit Ephese – door Key Tengeler

Hij was een goede jongen geweest. Quintus zuchtte terwijl hij het atrium binnenliep in de richting van het slavenvertrek waar Nikè zo kort geleden nog had geslapen. Bij het bassin in het midden van de ruimte knielde hij neer en stak zijn handen even in het frisse water. Hij koelde zijn gezicht en voelde zich tot rust komen. Waarom had Nikè hem zo moeten verraden? Had hij niet altijd het beste met de jongen voorgehad? Quintus keek op naar de lucht, maar zag niets dan blauw en een moorddadige zon. Hij stond op – iets te snel – en voelde een lichte duizeling. Hij zag hoe de planten onder de Ionische pilaren zachtjes wiegden in de warmtegolven. De muren van Pompeiiaans rood verdrongen zich om een plekje in de tochtstroom die tussen de pilaren van het atrium doorliep. Hun gouden slingers en krullen wiegden met de planten mee. Quintus liep snel maar voorzichtig naar Nikès slaapvertrek, de donkere koelte in.

De vloer van de kleine ruimte lag bezaaid met rotzooi, een olieflesje, een stukje stof, een speld, wat nootjes. De stapelbedden waren keurig opgemaakt, alleen Nikès bed lag er net zo bij als de vloer. Quintus ging voorzichtig op het bed zitten en aaide zijn kussen. Hij boog zich voorover en rook de geur van zijn slaaf, zijn jongen. Hoe lang was het geleden dat hij Nikè had gekocht? Zeven, acht jaar? Negen? Het was in Ephese geweest. Quintus liep daar over de enige slavenmarkt ter wereld die zich kon meten aan die van Rome. De senatoren wachtten op hem en hij haastte zich voorbij de smerige podia en luidruchtige kooplui richting het forum, tot zijn blik werd getrokken door een Homerische schoonheid, half verscholen achter een paar bonkige mannen met reeds de nodige littekens. Maar híj was ongeschonden, onbevlekt, een adonis tussen de satyrs. Quintus benaderde hem en bewonderde hem in zijn volle glorie. Zijn benen waren sterk, zijn handen waren mooi, zijn tanden waren goed en zijn billen waren goddelijk. Hij nam de jongen onder zijn hoede en liet hem niet meer van zijn zijde wijken.

Wanneer was het dan toch mis gegaan? Hij had hem gevoed. Hij had hem een dak boven zijn hoofd gegeven, een kamer die hij deelde met slechts drie anderen. Hij had hem lief gehad zoals hij geen andere slaaf had liefgehad. Zijn arme jongen. Quintus klopte droevig op het kussen en hoorde iets ritselen. Hij tilde het kussen op en vond een stukje papyrus. De randen waren gescheurd en het oppervlak bevlekt, maar Quintus herkende het direct. Het was het begin van de Aeneis van Vergilius, geschreven door Nikè. Ja, hij had de slaaf zelfs leren lezen en schrijven. Hij had de wereld van literaire kunst en cultuur voor hem geopend, die zonder zijn hulp voor altijd voor Nikè gesloten zou zijn gebleven. Dit stukje tekst moest een van de eerste dingen zijn die zijn jongen had geleerd, door goed te kijken naar het voorbeeld en die tekst zo nauwkeurig mogelijk te kopiëren. Quintus bestudeerde de half vervaagde tekst, het onzekere handschrift als van een kind, zijn Griekse s, de kleine ruimtes na de stam van een woord en de voorzichtige eerste letters van de uitgang.

Arm a virumque cano, Troi ae qui primuς ab oriς
Itali am fato profuguς Lavin aque venit
litora—mult um ille et terriς iactatuς et alto
vi ςuperum, ςaev ae memor em Iunoniς ob iram

Ik zing over wapens en een man, die als eerste van de kusten van Troje
naar Italië kwam, verbannen door het lot – vele malen
in de zee en op het land geworpen door het geweld
van boven, door de onvergeeflijke toorn van de wrede Juno

Nikè had duidelijk genoten van de schrijflessen. Hij was altijd al voorbestemd geweest om meer dan een werkslaaf te zijn. Schrobben van de vloeren met een bijtend goedje was zonde van zijn mooie handen, laat staan werken op het land of in de mijn. Nee, hij was door Fortuna voor het schrijven bestemd. IJverig zat hij voorovergebogen over zijn papyrus, een ingespannen frons op zijn gezicht. Zijn leermeester wachtte geduldig tot Nikè de oefening had afgerond en mocht zijn onzekere, maar trotse glimlach in ontvangst nemen wanneer de jongen zijn laatste punt zette. Quintus had wel eens van een afstandje toegekeken, wachtend, smachtend naar die laatste punt. En dan brak de hemel open.

Soms nam hij de rol van de schrijfmeester over en gaf de jongen persoonlijk les. Bij het licht van de kaars liet hij hem ploeteren op Cato of Herodotes tot de ingespannen frons op het jongensgezicht veranderde in een smeekbede om hulp, om te stoppen met deze literaire marteling. Quintus plaagde hem dan: “Jij wilt stoppen voordat je meester je daartoe heeft bevolen? Dan mag je wel een goede tegenprestatie in gedachten hebben.” Vervolgens sprak hij zijn slaaf moed in. Hij vergeleek het schrijven met een sport, waarbij je vele malen dezelfde handeling moest herhalen om die handeling uiteindelijk perfect te kunnen uitvoeren. Schrijven was een denksport. “En bij het sporten gaan we naakt,” had hij gezegd.

De avonden veranderden toen langzamerhand Nikès Apollonische jongensglans verdween en de bonkige, volwassen man verscheen die hij zou worden. De wil van de slaaf won net zo aan kracht als zijn lichaam en één keer liet Quintus zich verleiden om zíjn leerling te zijn in plaats van andersom. Eén keer. Was dat het moment geweest dat ze van elkaar vervreemdden? Het moment dat Nikè uit de jongen groeide die hij had gekocht in Ephese? Verloor de slaaf daar de onschuld die droombeeld en mens krampachtig bij elkaar had gehouden?

Quintus stond op en liep terug naar het atrium. De hitte deerde hem niet in zijn melancholie. De wiegende planten en schilderingen hielpen juist mee in de beroering van zijn geest. Hij draaide het stukje papyrus om in zijn handen en zag dat Nikè op de achterkant zijn eigen naam had geschreven in de sierlijke letters die hij zich het afgelopen jaar pas had aangeleerd. De kunst van het lezen en schrijven had duidelijk in Nikès mooie handen gezeten. Al gauw kon hij tijdens een symposium de Griekse en Latijnse meesters als geen ander citeren en schreef hij brieven in overdonderende of juist timide stijl, afhankelijk van de gelegenheid, maar altijd met zwierige letters. Het was zonde toen hij Nikè die keer zijn hand had moeten breken voor het stelen van een kippenbout. Het was niet gemakkelijk geweest een vervangende secretaris te vinden en hij was blij toen Nikè voldoende hersteld was om zijn sierlijke hand weer over het papyrus te laten zwieren. Alleen zijn pink wilde nooit meer helemaal in zijn vuist wegkruipen.

Voor zijn taak als secretaris had Quintus hem zakgeld gegeven. Te veel natuurlijk, voor zo’n deloyale slaaf, maar hij was nou eenmaal blind geweest. Met zijn peculium kon Nikè sparen om ooit, op een dag, zijn vrijheid te kopen. Quintus had hem graag zover zien komen. De mooie, maar kansloze slaaf uit Ephese die een talent bleek te hebben voor de schone kunst van het schrijven, iemand die zijn vrijheid eerlijk had verdiend en een volwaardig Romeins burger was geweest. Nikè zou een goede vrijgelatene zijn geweest, een goed uithangbord voor zijn huis van afkomst. Quintus zou hem hebben geholpen om verder te komen, om een goede vrouw te vinden, om in dienst te treden van vooraanstaande senatoren. De meester zakte neer op een bankje in de schaduw van de overdekte omgang. Waarom zou je weglopen met zo’n vooruitzicht? Waarom had Nikè zulke rijkdom en voorspoed vergooid?

“Meester, Lucius is hier voor u.” De begrafenisondernemer, om de laatste zaken rond te krijgen. Quintus knikte en gebaarde de slaaf te gaan. Hij wierp nog een laatste blik op het papyrus in zijn handen en zag tot zijn verbazing in een hoek op de achterkant nog twee letters staan: D.M. Dis Manibus, voor de goddelijke schimmen. De slaaf had zijn eigen grafschrift al geschreven. In een vlaag van woede en verdriet scheurde Quintus het papyrus door midden. En nog eens. En nog eens. Hij gooide de snippers in de lucht, waar de warme tochtstroom ze opving en mee terug voerde naar het slavenvertrek, op zoek naar hun voormalige meester. Maar Nikè zouden ze niet meer terugzien. Vanochtend was hij naast zijn soortgenoten gehangen. Gelukkig had Quintus het kruis en de spijkers niet zelf hoeven leveren. Dat zou zonde van het geld zijn geweest.

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram.