Een ongewone busrit – door Monica Preller

‘Gaan we met de bus?’, vroeg Emily. Met haar donkerbruine ogen keek ze haar zus vragend aan.

‘Natuurlijk gaan we met de bus’, antwoordde Abigail verbaasd. ‘Dat doen we toch altijd.’

Met haar zusje aan de arm liep Abigail het pad van het landgoed af naar de verharde weg. Er stopte maar één bus elke twee uur. Huiverend dacht Abigail terug aan de dag dat zij hem net had gemist. Ze had in haar dienstkleding het hele stuk naar huis moeten lopen. Pas toen het al donker begon te worden, kwam ze thuis aan. Haar moeder had de halve buurt al ingeschakeld om een zoekactie op touw te zetten. Abigail slikte. Dat wilde ze haar zusje echt niet aandoen. Zeker niet nu, op donderdagavond. Dit was de enige dag in de week dat er gratis leeslessen waren in de kerk. In de geïmproviseerde gebedsruimte van witgeverfd hout, luisterden de kinderen naar de priester die voorlas uit een uit elkaar vallend kinderboek. Het kostte Abigail moeite om de woorden van de man te duiden , maar toch was ze vastbesloten om deze kunst van het lezen eigen te maken. Bovendien zou haar moeder woest zijn als ze te laat kwamen voor de leesles.

Abigails zorgen verdwenen toen ze het vertrouwde geel door de bomen de bocht om zag komen. De bus was op tijd, iets te vroeg zelfs. Opgelucht stapte ze in. De buschauffeur, een kale man met een zwarte bril, keek alleen even op toen Abigail het geld neertelde voor twee kaartjes. Zijn dikke vingers scheurden de tickets af.

‘Dank u wel meneer’, zei Emily met haar kinderstemmetje. Abigail grimaste kort. Wat was haar zusje toch naïef. Ze wist toch dat het geen zin had om de buschauffeurs te bedanken die iedere dag in en om Montgomery reden? Nou ja, ze komt er snel genoeg achter dat de chauffeurs niet zitten te wachten op haar dankwoord, dacht Abigail nuchter. Ze trok haar zusje mee naar het achterste gedeelte van de bus. Links zat een bleke jongeman met een hoed die droef uit het raam staarde. Schuin achter hem, aan de overkant van het gangpad, zat een oudere vrouw met wit haar, dat als een wolk rond haar hoofd leek te zweven.

Abigail liep naar de één na achterste bank en liet haar zusje bij het raam zitten. Emily’s voeten konden nog niet bij de grond. Nieuwsgierig keek ze naar buiten, haar kleine handen lagen in haar schoot. Emily was pas acht, maar zou nog een goed dienstmeisje worden. Dat dacht Mrs. Jones, de hoofdhuishoudster, tenminste. Mrs. Jones was de op één na oudste medewerkster van Mrs. Holland, en had een paar handen, een buik en boezem die recht deden aan haar positie. Abigail dacht aan de glimmende ogen van Emily toen ze het zilverwerk te zien kreeg. Mag ik het aanraken, had ze gevraagd. ‘Niet nu, darling’, had Mrs. Jones gezegd. ‘Maar als je wat ouder bent, mag je het allemaal poetsen.’ De grote vrouw had geschaterd van het lachen.

Abigail was blij dat haar zusje net als zij als dienstmeisje kon werken. Het werk was zwaar en Mrs. Holland was niet gauw tevreden, maar de andere dienstmeiden waren aardig en ze kregen te eten als er na een maaltijd iets over was. En misschien, heel misschien, als ze genoeg geld bij elkaar hadden geschraapt, kon Emily naar school. Voor Abigail was het te laat. Met haar vijftien jaar verdiende ze nu al een belangrijk deel van het gezinsinkomen. Soms, als Abigail tijdens haar dienst een dienblad vol porseleinen serviesgoed, of een schaal met een zorgvuldig opgemaakte maaltijd ronddroeg, voelde ze deze verantwoordelijkheid in materiële vorm op haar armen drukken. Haar moeder rekende op haar. Abigail zuchtte.

Naarmate de zusjes Montgomery naderden, werd de bus steeds voller. Vanaf haar zitplaats achterin bestudeerde Abigail de reizigers. Een net geklede, blanke man knikte kort naar de chauffeur toen hij zijn kaartje kreeg. Hij ging zitten op de tweede rij. Na hem stapten twee giechelende meisjes de bus in, hun lange blonde vlechten waren samengebonden met blauw lint. Tot grote ergernis van de net geklede man namen ze achter hem plaats.

Ook achterin raakten steeds meer plaatsen bezet. Drie zwarte vrouwen van fors postuur liepen het gangpad af. Ze zagen er vermoeid uit. Het was ook al na vijven, bedacht Abigail. Zuchtend lieten ze zich zakken op de banken. Toen een halte later nog een jongen en een vrouw instapten, was ook de vierde rij vol.

Altijd die drukte rond dit tijdstip, dacht Abigail. Gelukkig konden zij en haar zusje zitten. Ze keek nog eens opzij.
‘Heb je honger, Em?’
‘Een beetje.’
Abigail legde haar hand op haar zusjes been. ‘We zijn bijna thuis.’

Bij de volgende halte stapte een handvol mensen in, maar er was er geen plaats meer op de voorste rijen. De chauffeur kwam zijn cabine uit.
‘Opstaan jullie. Ik heb die twee banken nodig’, zei hij luid tegen de passagiers op de vierde rij. Abigail keek op. De mensen die net waren ingestapt waren allen blank. Met tegenzin stonden de twee donkere vrouwen en de donkere jongen op. Alleen de kleine vrouw van middelbare leeftijd bleef uit het raam staren. In haar ronde brillenglazen werd de wereld helder weerspiegeld. Haar zwarte haar was strak en onberispelijk naar achteren opgestoken, alsof iedere keer dat er een haar los zou laten, dit een trilling zou veroorzaken die als een schokgolf door de stad zou gaan.

De chauffeur keek nors over zijn bril. ‘Sta je nog op, of niet?’, vroeg hij.
Verstoord keek de vrouw op. Maar ze verroerde zich niet.
‘Nee’, zei ze beslist.
Het viel stil in de bus. ‘Wat gebeurt er, Abi?’, vroeg Emily, die doorhad dat er iets gaande was. ‘Ssst’, siste Abigail. Een paar seconden keek de chauffeur de vrouw verbouwereerd aan. Zijn blauwe ogen verwijdden zich. Door de ontsteltenis kregen zij iets hards, waardoor het leek het alsof zij niet van menselijk weefsel waren, maar van getint glas.

‘Goed. Dan laat ik je arresteren’, zei hij. De vrouw zei iets terug, maar Abigail kon niet horen wat. De chauffeur zette de bus aan de kant en liep naar buiten. De passagiers werden onrustig en begonnen zachtjes met elkaar te praten. De blonde schoolmeisjes keken achterom naar de vrouw.
‘Abi?’, vroeg Emily nogmaals aan haar grote zus. Abigial voelde haar hart sneller kloppen. Ze wist niet of ze zich opgewonden moest voelen of bang.

Al snel stonden de drie grote, donkere vrouwen op. Met neergeslagen ogen stommelden ze haastig naar buiten, gevolgd door een zwarte man met een geruite blouse. Zijn gebogen hoofd drukte een angst en verslagenheid uit die Abigal dacht eerder gezien te hebben bij de hond van de buurman, nadat hij op nogal hardhandige wijze terecht was gewezen.

Een kwartier later verscheen het brede lijf van de chauffeur weer in het gangpad, achter hem aan kwamen twee politieagenten. Het geroezemoes verstomde.
‘Heeft de chauffeur je gevraagd op te staan?’, vroeg één van de agenten aan de vrouw. Zijn dikke onderlip stak iets vooruit.
‘Ja’, zei de vrouw.
De agent zette zijn handen in zijn zij. ‘Waarom ben je niet opgestaan?’
‘Ik vind zelf niet dat ik op hoef te staan’, antwoordde de reizigster. ‘Waarom wordt er altijd zo met ons gesold?’
Het was muisstil in de bus. Gespannen luisterden de passagiers naar het gesprek. Het volgende moment zou een machtsstrijd worden tussen de blanke agent en de kleine, vastberaden vrouw.

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.