Warre, een vreemde raaf bij Waterloo – Door Paul Christiaan Smis

Op een heuveltje in het terrein stond Warre. De regen droop over zijn gezicht, maar dat deerde hem niet. Als bezeten zwaaide hij met een grote witte lap, die aan een lange stok gebonden was. Ooit was hij Vlaams huursoldaat geweest in het Engelse leger. Hij had meegevochten om de Amerikaanse koloniën te behouden. In 1781 was hij bij Yorktown zo ernstig gewond geraakt, dat hij zijn zicht en zijn gehoor had verloren, en ook zijn verstandelijke vermogens. Metaalsplinters in zijn hoofd; hij had geluk dat hij het overleefd had met behoud van al zijn ledematen.

Warre zwaaide zijn lap naar de striemende regendruppels, de kogels van de vijand, zo wist hij. Hij kon ze tegenhouden door onophoudelijk zijn lap te zwaaien. Het lawaai links en rechts van hem drong niet tot zijn dove oren door. Het geschreeuw en gestamp van voeten ontgingen hem volledig.

Vlaamse kameraden hadden, na de terugtocht van het Engelse leger, Warre netjes afgeleverd in zijn geboortedorp, Eigenbrakel, iets ten zuiden van Brussel. Een gelukje, zo genadig waren huursoldaten doorgaans niet, maar met Warre had iedereen medelijden. Hij was een goeie kerel, altijd geweest. Niet de slimste, maar een goeie. Hij had, in het vuur van de slag, voor zijn maten klaargestaan. Ze betaalden zijn trouw terug met een veilige thuiskomst.

‘Surrender, surrender!’ brulde Warre tegen de regen. Hij moest en zou de kogels stoppen. Hij was dat aan zijn maten verplicht. Alleen hij, Warre, met zijn vlag, had de macht het gevecht te doen ophouden. Alleen hij kon het leven van zijn kameraden redden. Het waren ook de laatste woorden die hij bij Yorktown had horen roepen, voordat het projectiel naast zijn hoofd ontplofte. Vierendertig jaar spookten die woorden al door zijn hoofd. ‘Surrender’ was in zijn mistig brein blijven plakken, als laatste houvast aan de wereld.

Vriendelijke dorpelingen hadden Warre, na zijn thuiskomst, opgevangen. Ze gaven hem een slaapplekje in hun stal, als hij zwervend langs hun huis kwam. Ze stopten hem een stuk brood toe, als hij, gehuld in wanen en onzin, weer vertrok. Lollige dorpsbewoners hadden ergens een oud en versleten Engels generaalsuniform opgeduikeld en zij hadden Warre daarin gehesen. Wist Warre veel, hij kon niets zien. Tot hilariteit van menigeen schuifelde de dwaze ‘Engelse generaal’ door de velden rond het dorp Eigenbrakel, ‘surrender, surrender!’ roepend. Om het nog leuker te maken hadden plaaggeesten hem een witte vlag in handen geduwd. Vreemd genoeg wist Warre direct wat hij ermee moest doen. Het paste in zijn gedachtenflarden. Ach, de dorpelingen bedoelden het niet slecht. Het was scherts, onschuldig vermaak. Warre had er toch geen erg in.

Op het heuveltje was het, rondom Warre, opmerkelijk stil geworden. Het zal zo tegen het middaguur geweest zijn. Zelfs de regen leek af te nemen. ‘Halt, wie bent u en wat doet u daar?’ riep een streng klinkende stem in het Engels. De eenzame man, in zijn generaalsuniform, hoorde niets, zag niets en zwaaide onvervaard zijn witte vlag. Paarden liepen om hem heen. Soldaten, het waren huzaren, stegen af en liepen op Warre toe. ‘Sir, wat doet u? waarom roept u surrender! Dat is verraad, een Engels generaal onwaardig, sir. Weet Wellington hiervan? Hij zal woedend zijn. Wij geven ons helemaal niet over. Laten zíj zich maar overgeven!’

Een ritmeester stuurde zijn paard recht op Warre af. Die zag dat niet, hij hoorde het niet en gaf geen krimp. “Surrender!” schreeuwde hij met overslaande stem. De officier, hield zijn paard in vlak voor de doorweekte man met de vlag. Hij bekeek Warre van top tot teen en schoot in de lach. “Vals alarm mannen, dit is niet een der onzen. Dit is geen generaal, hier staat een gek, een zwerver, een paradijsvogel!” Bulderend lachten zijn mannen met hem mee. “Hij is niet belangrijk. Laat hem maar staan. Die komt zijn kogel vanzelf tegen!” De soldaten stegen, nog na grinnikend, op. De troep keerde om en galoppeerde terug naar de eigen gelederen.

Niet ver daarvandaan tuurde Maarschalk Michel Ney, vertrouweling van Napoleon en commandant van de Keizerlijke Garde, aandachtig door zijn kijker. Opgewonden draaide hij zich om en riep een ordonnans. ‘Als ik het goed zie geven de Engelsen zich over! Er staat daar een generaal te zwaaien met een witte vlag en het is er een komen en gaan van huzaren. Ongetwijfeld geven die hem berichten door. Haast je, meld de staf dat ik de aanval opschort. En zeg tegen luitenant-generaal Lefèbvre-Desnouettes dat hij die Engelsman van het veld haalt. Met respect, hoor je! Het gaat hier tenslotte om een generaal, dus om een heer.’

Korte tijd later kon de ordonnans aan zijn superieur melden dat de Engelse generaal veilig in het Franse kamp was aangekomen en dat hij nu begeleid werd naar de keizer zelf, om de overgave van de Hertog van Wellington aan te bieden. ‘Hij roept steeds maar ‘surrender, surrender!’ straalde de militaire boodschapper. ‘Ik heb onder generaal Junot gediend in Spanje, waar we ook tegen de Engelsen vochten en…’

‘Wat zeg je?’ viel Ney hem in de rede. ‘Is hij onderweg naar de keizer? Niets daarvan. Je overgeven zonder een schot te lossen; het mocht wat! Ik heb die hele Wellington niet hoog zitten, maar dit is wel erg laf en gemakkelijk. Laat die generaal met zijn witte vlag maar een tijdje wachten in de mess. Hij moet zijn plaats weten en ook de plaats van het Engelse leger in de geschiedenis. Zorg dat hij niets te kort komt, maar je laat hem pas over een uur toe bij onze keizer.’

Ruim een uur later werd maarschalk Ney zelf uitgenodigd in de tent van Napoleon, Keizer aller Fransen, Schrikbeeld van Europa en Vader van de Grande Armée. De keizer zat, in zijn zetel, achter een grote tafel die bedekt was met stafkaarten. Voor hem, omringd door enkele officieren, stond Warre. De wijn en het goede eten, hem gepresenteerd door het onoverwinnelijke Franse leger, hadden hun uitwerking niet gemist. Warre brulde niet meer. Hij mompelde nog wat voor zich heen en het liefst wilde hij nu naar de stal gebracht worden, waar hij in het hooi lekker een dutje hoopte te doen.

De keizer nam zijn commandant van de Garde eens rustig van hoofd tot voeten op. Kalm legde hij zijn armen over elkaar. Hij keek Ney recht in de ogen en begon op vriendelijke toon: ‘Mijn beste Maarschalk Ney, U heeft mijn aanval op de geallieerde linies een tijd opgehouden, omdat de Engelsen zouden afzien van het gevecht. Is me dat een ontwikkeling. En dit is dus uw Engelse generaal, die mij de overgave van Arthur Wellesley, de hertog van Wellington, komt aanbieden.’ Verbijsterd keek Michel Ney naar de verwaaide verschijning van Warre, die op zijn gemak wat stond te sputteren. ‘Dat ik hem niet eerst zelf heb ontvangen!’ bedacht hij zich spijtig. ‘Wat een afgang!’

‘En u hebt hem, als ik het goed begrepen heb, een uur laten wachten.’ Ging Napoleon beheerst verder. Vertelt u mij eens, goede vrind Ney, hoe lang heeft een Napoleon nodig om een veldslag van deze omvang te winnen?’

Maarschalk Ney was een ervaren bevelhebber. Hij had zijn keizer op menig veldtocht uitstekende diensten bewezen. Zijn moed was legendarisch. Tijdens de desastreus verlopen veldtocht tegen de Russen had hij weliswaar zware oorlogstrauma’s opgelopen, maar wie had dat niet? Was dat een reden nu plotseling aan zijn beoordelingsvermogen te twijfelen? Welnee, ook geestelijke wonden herstellen. Ney zelf was in elk geval nog vol vertrouwen.
‘Normaal gesproken heeft u ongeveer vier uur nodig en dan slaan uw vijanden op de vlucht. Zonder hulp van het Pruisisch leger heeft Wellington tegen u geen kans.’ Antwoordde Ney bemoedigend.
‘Maar het veld, mon cher, het veld is slecht begaanbaar. Mijn kanonnen zijn in die modder niet vooruit te slépen en de kanonskogels stuiteren, nadat ze zijn afgevuurd, niet mooi door de vijandelijke linies. Ze blijven steken in de zuigende grond. Zelfs uw eigen cavalerie heeft moeite de paardenhoeven uit de zware klei te trekken. Hoeveel tijd, Ney, hoeveel tijd?’ Er gleed een wat minder vriendelijke schaduw over het gezicht van de grote keizer.

Ney begon zich nu ongemakkelijk te voelen. Hij begreep waar het gesprek heen ging. Hij wist dat tijd van cruciaal belang kon zijn tijdens een veldslag. ‘Onder zulke zware omstandigheden moet u op zeker zes uur rekenen, mon Empereur’, probeerde hij voorzichtiger.

De toon van Napoleon werd bepaald dreigend toen hij, steunend op zijn tafel, langzaam overeind kwam en Ney toebeet: ‘Mijn Pruisische tegenstander Blücher, die de Engelsen te hulp moet komen, is met zijn leger op ongeveer vijf uur marcheren van hier. En hij is een Duitser, dus hij komt op tijd. Ze noemen hem niet voor niets ‘Marschall Vorwärts.’ Vijf uur Ney, niet zes uur. Met andere woorden, ik kom een uur te kort voor mijn overwinning, Ney! Eén uur, en waar had jij dat uur ook al weer aan verspild?’

Het duizelde Michel Ney. De charges uit eerdere veldslagen, bloedige schermutselingen, doden, gewonden en zijn eigen angsten tijdens de gevechten  spookten als in een wilde maalstroom door zijn hoofd. Hij dacht niet meer helder. Was dat al eerder begonnen die dag? Hij sprong strak in de houding, staarde over zijn keizer heen naar het tentdoek en riep: ‘Wíj zullen overwinnen. Ik zal persoonlijk de cavaleriecharges leiden! Ik zal…’

Met een vermoeid armgebaar onderbrak Napoleon zijn geschokte bevelhebber. Hij zakte, uitgeblust na zijn tirade, terug in de zetel. Hij werd weer kalm. Vergoelijkend sprak de verslagen vorst zijn oude vriend toe. ‘Ach Michel, ik weet dat jij je best zult doen, maar het uur is al voorbij. Kijk goed Michel, kijk naar de vagebond, die daar voor je staat.’ De keizer wees naar Warre en zuchtte: ‘De geschiedenis zal het nooit weten. Men zal het aan Wellington wijten, aan Blücher, aan jou of aan mij, maar dáár staat de held die Waterloo besliste.’


Volg Historische Verhalen dan op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.