Een slagveld aan de noordelijke grens van het Osmaanse Rijk, 1437
Met een klap landde Gjergjs beker op de tafel. Wijn spatte over de rand en droop via de groeven in het tafelblad op de aarden vloer van de legertent. ‘Vermoord?’ vroeg hij. Hij duwde de slaaf die hem het bloeddoordrenkte Janitsarenuniform van zijn bezwete lichaam stroopte, ruw van zich af.
‘In opdracht van de sultan, als je de geruchten mag geloven,’ antwoordde Ilija
‘Dat is een leugen!’ brulde Gjergj. ‘Sultan Murat is mijn vriend!’
‘Misschien,’ antwoordde Ilija. ‘Maar niet die van je vader.’
Gjergj telde innerlijk tot tien; hij had geleerd dat woede geen goede raadgever was. ‘Ook al heeft mijn vader de Osmanen ondermijnd waar hij kon,’ zei hij met opeengeklemde kaken, ‘hij is een natuurlijke dood gestorven.’
‘Twee maanden nadat je broer “een natuurlijke dood” is gestorven?’ vroeg Ilija.
Gjergj haalde naar hem uit, maar Ilija sprong op tijd opzij. ‘Beheers je, man!’ riep hij. ‘Het was nota bene je eigen neef die me heeft verteld dat je vader is vergiftigd. Waarom zou uitgerekend Hamza daarover liegen?’
‘Vertel me dan maar waarom Hamza mij dat niet zelf heeft verteld,’ schreeuwde Gjergj. ‘Of waarom ik van al die geruchtenniets heb gehoord.’
‘Omdat iedereen weet wat de Albanese erecode jou voorschrijft, nu je weet dat het moord was. Niemand wil een jarenlange vendetta met het Osmaanse hof, laat staan met de sultan persoonlijk. Zelfs ik zou mijn mond hebben gehouden, als ik in staat zou zijn tegen jou te liegen.’
Gjergj liet die boodschap bezinken. Ilija en Hamza waren als broers voor hem, al sinds ze als jonge kinderen bij hun families weggehaald en aan het Osmaanse hof uitgeleverd waren bij wijze van onderpand voor de trouw van hun vaders aan de sultan. Ze waren in het verre, vreemde Edirne zijn enige steun geweest; zonder hen zou Gjergj noch de Spartaanse opleiding in het Janitsarenkorps, noch de moordende concurrentie aan het hof hebben overleefd. Nee, Ilija en Hamza zouden hem nooit bedriegen. Hijzelf had niet willen zien dat het moord was, hoewel werkelijk alles daarop gewezen had.
Maar dat betekende niet dat hij net als Hamza en Ilija élk gerucht geloofde.
‘In dat geval zal ik de dader vinden en eerwraak nemen,’ zei hij, ‘al moet ik daarvoor elke steen in het Osmaanse Rijk omdraaien. Niemand brengt ongestraft een Kastrioti om.’ Hij smeet de tinnen beker die hij in zijn vuist had platgedrukt op de grond.
‘Mochten de geruchten kloppen, dan wens ik je veel succes,’ merkte Ilija op, terwijl hij Gjergj een stuk linnen voor zijn bloedende hand aangaf.
‘Ik heb aan het hof genoeg leugens gehoord om te weten dat ze alleen in de wereld worden gezet om de verteller ervan te laten profiteren. Geloof me: iemand probeert de sultan en mij uit elkaar te drijven om mijn plaats in te nemen. Iemand die bereid is daarvoor mijn familie te doden.’ Gjergj balde zijn vuisten. ‘Als ik die schurftige hond in handen krijg, zal ik hem zolang laten lijden tot hij om zijn dood sméékt!’
‘Gezien de mislukte opstand waaraan je vader vorig jaar heeft meegedaan, zou ik toch niet uitsluiten dat de sultan…’
‘Murat zit hier niet achter,’ onderbrak Gjergj hem. Murat had – zoals elke vorst – veel beloften gebroken en nog meer onrechtvaardigheden begaan, zeker. Voor Gjergj, die als onbeduidende gijzel naar Edirne was gekomen, was hij echter opvallend goed geweest. Gjergj wist dat de sultan hem bewonderde om zijn moed, zijn kracht en zijn vechtkunst, al sinds de dag waarop Gjergj in een duel met één houw van zijn zwaard zijn veel ervarenere uitdager had onthoofd, elf jaar geleden. Hij genoot ervan Murats favoriet te zijn, bevoordeeld met een steile carrière in het Osmaanse leger en grote stukken land aan de Adriatische kust. Jarenlang had Gjergj de ene veldslag na de andere voor Murat gewonnen en het Osmaanse Rijk voor zijn vriend verdedigd en vergroot. Zelfs toen zijn landgenoten, inderdaad inclusief zijn vader, vorig jaar tegen de Osmaanse overheersing in opstand kwamen, had hij zich afzijdig gehouden.
‘Murat heeft al die tijd geweten wie mijn vader was,’ vervolgde hij. ‘Dat heeft hem er niet van weerhouden mij de macht te geven die ik heb. Nee, hij zou me nooit zo in de rug aanvallen.’
‘Zijn verlies zou inderdaad enorm zijn als hij jou als vriend kwijtraakt,’ antwoordde Ilija. ‘Tenslotte heb je de titel İskender beğ verdiend gekregen. Als iemand de vergelijking met Alexander de Grote kan doorstaan, dan jij, daar kan het Hongaarse leger na de veldslag van vandaag een lied over zingen. Een klaaglied om precies te zijn.’ Zijn glimlach maakte plaats voor een diepe frons. ‘Maar dat de sultan weet dat hij veel van zijn successen aan jou te danken heeft, wil niet zeggen dat hij niet achter de moord…’
‘Maak niet de fout de Hongaren te onderschatten, alleen omdat we vandaag een van hun bataljons gedecimeerd hebben,’ snoerde Gjergj hem de mond. ‘Generaal Hunyadi is een briljant strateeg, die de strijd nog lang niet heeft opgegeven.’
Een koerier kwam de legertent binnen en overhandigde Gjergj een verzegelde rol perkament.
‘Berg je wantrouwen maar op, Ilija,’ zei Gjergj na het lezen ervan. ‘Ik heb hier het bewijs dat Murat niet achter de dood van mijn vader zit: hij heeft me zojuist tot gouverneur van onze hoofdstad Krujë benoemd, in afwachting van mijn erfenis.’
Ilija sloeg zijn armen over elkaar. ‘Dat bewijst voor mij niet meer dan dat hij de onbetrouwbare en veel te machtige prins Kastrioti als vazal heeft vervangen door de meest loyale vriend die hij heeft: diens zoon Gjergj. Laat je niet verblinden door je liefde voor Murat, mijn vriend. Bij alle vriendschap ben je nog steeds niet meer dan een onderdaan, en een Albanese bovendien.’
‘Murat zou mij dat nooit aandoen.’
‘Niet? Iedereen weet hoe wraakzuchtig en willekeurig Murat is; voor hetzelfde geld besluit hij op een dag jou te vervangen. Voor, laten we zeggen, Hasan Versdesa. Die wacht immers ook nog steeds op een beloning sinds hij de laatste Albanese opstand aan Murat heeft verraden. De opstand waaraan jouw vader heeft meegedaan, mag ik niet vergeten te vermelden.’
Gjergj zweeg. Ilija mocht de scherpzinnigere van hun tweeën zijn, maar hij kende de sultan niet zo goed als hijzelf. En het idee dat zijn erfenis naar iemand als Versdesa zou gaan, was ronduit belachelijk.
Krujë, Albanië, Osmaanse Rijk, 1438
Het was druk op de markt van Krujë. Overvolle markstallen kleefden aan de machtige kasteelmuren en vulden de ruimte rondom het schavot. De markt had zich sinds Gjergjs komst uitgebreid tot ver voorbij de moskee, en liep intussen zelfs door tot aan de synagoge. Drommen bezoekers verstopten de stegen en lieten zich door marktkooplui verleiden tot veel te dure aankopen. De geur van kardemom, wierook, en versgebakken brood wedijverde met de stank van de slachterijen en leerlooierijen die vanuit de lagere delen van de stad opsteeg. Vrouwen met roodgeverfde lippen en rinkelende munten aan hun heupsjaal boden hun diensten aan, jongleurs en narren leidden met hun kunsten de bezoekers af van de beurzensnijders, die onopvallend door de menigte gingen.
Eerbiedig weken de mensen uiteen bij het zien van de reusachtige gestalte van Gjergj, die zijn bezoeker, de Osmaanse raadgever Hizir beğ, naar het kasteel op de heuvel bracht. Zonlicht weerkaatste op de hoorns van de bronzen geitenkop die Gjergjs helm sierde, zijn gigantische Damascener zwaard – inmiddels legendarisch en volgens het volk van magische krachten voorzien – lag losjes in zijn rechterhand terwijl hij zijn paard door de straten manoeuvreerde.
In het kasteel werden Gjergj en zijn bezoeker ontvangen door Ilija, Hamza en Gjergjs zus Mamica, die in de ontvangstzaal een feestmaal had laten voorbereiden. ‘Heer Hizir, ik hoop dat de sultan bij uw vertrek uit Edirne in goede gezondheid verkeerde?’ vroeg ze, terwijl ze een stuk brood in een schaal olijfolie doopte en het hem aanbood.
‘Uitstekend, ik dank u zeer voor uw bezorgdheid,’ antwoordde Hizir met een buiging.
‘Waaraan hebben we de eer te danken?’ onderbrak Gjergj het gesprek. Er zouden een hele maaltijd lang hoffelijkheden worden uitgewisseld als hij de etiquette zou volgen. Hij kende Hizir echter goed genoeg om te weten dat dit geen beleefdheidsbezoek was.
‘Direct als altijd, mijn waarde İskender beğ,’ antwoordde Hizir. ‘Ik ben inderdaad met een mededeling, nee, een opdracht van de sultan gekomen.’ Gewichtig brak hij het zegel van een rol perkament en rolde de bul uit over de tafel.
Mamica boog zich naar Gjergj toe. ‘Hoe noemde hij je? Skanderbeg? Wat is dát voor een naam?’ fluisterde ze.
‘İskender beğ betekent “Heer Alexander”,’ antwoordde Hizir. ‘Het is een vorstelijke eretitel die alleen uw broer is vergund, omdat zijn heldendom in niets onderdoet voor dat van Alexander de Grote.’
‘De bul, Hizir,’ onderbrak Gjergj.
Hizir trok een gezicht, pakte de bul en schraapte zijn keel. ‘Per direct benoem ik, Sultan Murat II, vorst en heerser over het onsterfelijke Osmaanse Rijk, et cetera, et cetera, mijn trouwe vazal Hizir beğ tot gouverneur van Krujë en de daartoe behorende landerijen.’
Gjergj verstrakte. Een heel jaar zocht hij intussen al naar degene die zijn vader had laten vermoorden. Met elke naam die hij van de lijst met verdachten had weggestreept, was zijn twijfel aan Murat gegroeid. Alleen diens belofte hem zijn volledige erfenis te geven had zijn hoop overeind gehouden, hoewel het intussen erg lang duurde voor hij die belofte nakwam. En nu werd hem zelfs het regentschap afgenomen? Van zijn eigen prinsdom? Dat mocht Hizir hem even uitleggen! ‘Waarom?’ vroeg hij hees.
‘Omdat, mijn waarde İskender beğ, de sultan voor jou een andere taak heeft,’ antwoordde Hizir. ‘Namelijk het terugdringen van een nieuwe golf aanvallen van János Hunyadi en zijn Christelijke Alliantie, aan de noordgrens van het rijk.’
Gjergj hoorde hoe Mamica haar adem inzoog en maande haar met een blik tot stilte. Ze was van al zijn broers en zussen degene die in temperament en moed het meest op hem leek, en zijn absolute favoriet, maar ze kon wat al te impulsief zijn. Eerst moest hij zekerheid hebben. ‘Heeft de sultan een besluit genomen over mijn erfenis?’ vroeg hij. ‘Krujë is, mocht Murat je niet hebben ingelicht, de hoofdstad van het Vorstendom Kastrioti, dat al eeuwen in het bezit van mijn familie is. Ik begrijp dat hij een regent nodig heeft in de tijd dat ik aan de noordfront ben, maar ik verwacht na al mijn diensten aan het Osmaanse Rijk wel ons vorstendom, inclusief de hoofdstad, te erven. De sultan heeft mijn vader daarover een plechtige eed gezworen.’
‘Daarover kan ik weinig zeggen,’ antwoordde Hizir. Hij meed zorgvuldig Gjergjs blik.
Gjergj voelde zijn bloed bevriezen. Hij kwam overeind, steunde zijn vuisten op de tafel en boog zich over Hizir heen. ‘Dát waag ik te betwijfelen,’ zei hij.
Hizir veerde achteruit en wierp een snelle blik op zijn lijfwachten, die onmiddellijk naar voren stapten. Ook Ilija en Hamza waren opgestaan, de hand op het heft van hun zwaard. Langzaam schoof Hizir zijn stoel naar achteren en kwam overeind, zijn kin uitdagend naar voren gestoken. ‘Je huilt aan het verkeerde graf, Kastrioti,’ zei hij koel. ‘Als je wilt weten wat de sultan over je erfenis heeft besloten, stel ik voor dat je naar Edirne gaat en het hem zelf vraagt.’
Niš, Servië, Osmaanse Rijk, 1443
‘Sluit je bij ons aan, neef,’ pleitte Hamza. Hij wuifde een slaaf weg, die de legertent binnenkwam met een blad vijgen, en wachtte tot Ilija de tentflap had gesloten. ‘Anders dan tijdens onze vorige opstanden ben je de sultan nu immers niets meer verschuldigd. Als je het al niet voor het heroveren van je vorstendom doet, doe het dan voor de eer van je vader, de eer van het huis Kastrioti.’
Gjergj beet op zijn lip. Zijn woede over het verraad van Murat was met de jaren weliswaar afgekoeld tot bitterheid, zijn wens naar bloedwraak had aan vurigheid niets ingeboet. ‘Ik zou onmiddellijk aan jullie opstand meedoen, als we een kans zouden hebben te winnen,’ antwoordde hij. ‘Je weet hoe het me opvreet dat ik nog steeds trouw moet zweren aan die liegende, stelende massamoordenaar.’
‘Op dat antwoord had ik gehoopt,’ antwoordde Hamza triomfantelijk. ‘Onze opstand wordt namelijk ondersteund door niemand minder dan generaal Hunyadi met zijn Hongaarse legers, die ons bovendien de steun van de Servische en Poolse vorsten garandeert. Daarmee kunnen we Albanië eindelijk uit de wurggreep van de Osmanen bevrijden.’
Gjergj keek op. ‘Hunyadi? János Hunyadi?’
‘Wie tegen de sultan vecht, heeft sterke bondgenoten nodig,’ beaamde Ilija. Zijn ogen schitterden. ‘Daarom hebben Hamza en de anderen een alliantie met de christenen gezocht. Ze zijn bereid ons de rug te dekken als we ons tot het christendom bekeren.’
‘Dát is hun eis?’ vroeg Gjergj ongelovig.
Hamza knikte. ‘Dezelfde God, grotendeels dezelfde profeten, en praktisch dezelfde normen en waarden – lijkt me geen hindernis, of wel? Het is niet alsof we als kind vrijwillig moslim zijn geworden. De Osmanen zijn weliswaar een stuk toleranter dan de katholieken met hun nare Inquisitie, maar aangezien Rome en Madrid ver weg zijn, zullen wij daar weinig last van hebben.’
Gjergj streek over zijn baard, waarin de eerste grijze haren zichtbaar werden. Konden ze Hunyadi vertrouwen? En zelfs als ze dat konden, zouden ze met zijn hulp Murat, de oppermachtige sultan Murat, werkelijk kunnen verslaan? Misschien zelfs bloedwraak kunnen nemen? Het leek te mooi voor woorden.
‘Geloof me: het is nu of nooit,’ zei Hamza, alsof hij zijn gedachten had geraden. ‘Zeker nu Hunyadi de Osmaanse legers deze week zo verpletterend heeft verslagen.’ Hij legde zijn handen op Gjergjs schouders. ‘Mijn beste Gjergj. Vijf jaar lang heb je je leven laten vergiftigen door Murats leugen dat Albanese rivalen je vader zouden hebben omgebracht. Vijf jaar lang heeft hij je eer besmeurd door je je erfenis te ontzeggen en ons prinsendom uitgerekend aan die overloper Hasan Versdesa te geven. Vijf jaar lang heeft de onmacht daar iets tegen te kunnen doen je in een verlammende wurggreep gehouden. Het is genoeg!’
Gjergj zweeg.
‘Eerlijk Gjergj, hoe kun je nog twijfelen? Versdesa is een overloper, die met zijn verraad niet alleen op onze eer heeft gespuugd, maar ook op die van Albanië.’ Hij hief zijn handen in de lucht. ‘Zelfs als Murat ons vorstendom aan die stijve ambtenaar Hizir gegeven zou hebben, zou de belediging niet zo groot zijn geweest. Dus sta op, neef. Vecht! Haal wat je toekomt!’
Gjergj voelde de tranen in zijn ogen prikken. Hij trok zijn neef naar zich toe en omhelsde hem. Hamza had gelijk: zo’n kans zou nooit meer komen.
‘Als we de burcht Krujë eenmaal in handen hebben,’ vulde Ilija aan, ‘kun je die rat Murat eindelijk ons land uitschoppen.’ Zijn ogen glansden, van zijn gebruikelijke ironische ondertoon was geen spoor te bekennen.
Gjergjs gezicht betrok. Heel even had hij echt gedacht zich op Murat te kunnen wreken. ‘Als,’ antwoordde hij. ‘Je weet alleen net zo goed als ik dat het veroveren van Krujë een illusie is, Ilija. Ik ga geen duizenden Albanese mannen en jongens op die vesting kapot laten lopen, of in deze novemberkou een belegering beginnen.’
Nadat Hamza en Ilija vertrokken waren, ijsbeerde Gjergj lange tijd door zijn tent. Hij kon deze gouden kans op wraak toch niet laten lopen? Er moest toch een manier zijn om Krujë in te nemen? Hij bleef staan en nam een slok wijn. Daarbij viel zijn oog op een perkamentrol op zijn veldtafel. Hij liet de beker zakken en staarde naar het zegel van de sultan, waarmee de rol was dichtgekleefd.
Nee. Het zou hoogverraad zijn. Hij zou ervoor gefolterd en gevierendeeld worden, zijn hoofd zou als waarschuwing voor allen aan de stadsmuur van Edirne gespietst worden. Zijn familie en vrienden zouden een vreselijke dood sterven en de naam Kastrioti zou voor altijd door het slijk gehaald worden. Hij schudde zijn hoofd en zette zijn ijsberen voort. Het risico was te groot. Terwijl hij zijn opties nog eens doorging en ze een voor een verwierp, gleden zijn ogen steeds weer naar de rol perkament. Na al die jaren zou hij zich eindelijk kunnen wreken, niet alleen op Murat, maar ook op die stiekeme rat Hasan Versdesa, die er met zijn erfenis vandoor was gegaan.
Hij opende zijn kist en groef erin tot hij de bul vond die Hizir hem zes jaar geleden in Krujë had overhandigd. Daarna liet hij de schrijver van het Osmaanse leger komen.
Krujë, Albanië, Osmaanse Rijk, 1443
‘Per direct benoem ik, Sultan Murat II, vorst en heerser over het onsterfelijke Osmaanse Rijk, et cetera, et cetera, mijn trouwe vazal İskender beğ tot gouverneur van Krujë en de daartoe behorende landerijen,’ las Hasan Versdesa voor. Zijn mond viel open. ‘Ik dacht dat je uit de gratie was gevallen,’ stamelde hij, voor hij zijn contenance hervond. ‘Natuurlijk respecteer ik de wensen van de sultan, daar mag geen twijfel over bestaan,’ voegde hij weinig overtuigend toe.
‘Geen zorgen, ik ben ervan overtuigd dat Murat een nóg betere post voor je heeft, na al je diensten,’ antwoordde Gjergj. ‘Aan zijn vriendschap twijfel je toch niet sinds je het vorstendom Kastrioti toebedeeld hebt gekregen?’ Hij deed zijn best het venijn uit zijn stem te bannen: niets mocht verraden dat het decreet niet van de sultan was.
‘Zeker niet,’ verzekerde Versdesa met een valse glimlach. ‘Ik zal onmiddellijk alles voorbereiden voor de overdrachtsceremonie, zoals de etiquette vereist. Niemand zal mij ervan kunnen verdenken ondankbaar te zijn.’ Hij drukte de bul in de handen van zijn zoon en fluisterde hem iets toe, waarop deze de zaal verliet.
Even later hoorde Gjergj een paard over de valbrug weggalopperen. In stilte bad hij dat zijn soldaten Versdesa’s zoon zouden onderscheppen, zodat zijn list pas uitkwam als hij de burcht veilig in handen had. Als Versdesa te vroeg zou horen dat Gjergj met zijn hele bataljon uit Niš was gedeserteerd en besefte dat de bul vervalst was, zou een bloedbad onvermijdelijk zijn. Hij rechtte zijn rug. ‘Ik verwacht een ceremonie die mijn positie waardig is, Versdesa,’ zei hij. Aan Versdesa’s samengeknepen ogen zag hij dat hij zijn rol overtuigend speelde: eindelijk had hij er eens profijt van dat hij al die honderden omgangsregels van het Osmaanse hof zo goed beheerste. Niet alleen begon daardoor Versdesa’s argwaan af te brokkelen, het eten en drinken zou ook Versdesa’s garnizoen traag en slaperig maken, een makkelijke buit voor Gjergjs soldaten die zich in de bossen rondom Krujë verschuilden.
Trommels kondigden het moment aan waarop de ceremonie zou beginnen. De menigte in de straten deed zijn best in het licht van de ondergaande zon een glimp op te vangen van hun held, die in vol ornaat aan het hoofd van een kleine stoet lijfwachten de stadsmuren van Krujë binnenreed. Zozeer waren alle blikken op de overheersende gedaante van Gjergj op zijn witte strijdros gericht, dat het niemand opviel dat geen van Gjergjs soldaten van Turkse afkomst was.
‘Welkom terug, Skanderbeg,’ riep een jongen. De leus vond gehoor en binnen korte tijd scandeerde de massa luidkeels de Albanese verbastering van sultan Murats eretitel voor Gjergj.
Geroerd over zoveel toewijding vervolgde Gjergj zijn weg naar de burcht. Onderweg werd hem echter meer en meer duidelijk waarom het volk zo blij was met zijn terugkeer. De paar overgebleven markstallen waren gevuld met linnen en jute in plaats van Chinese zijde, met gerst en haver in plaats van tarwe, met bonen en knollen in plaats van vlees. Vuilnis lag in hopen langs de straten; de mensen, mager en ziekelijk, vertoonden geen spoor meer van de arrogantie die inherent was aan hun vroegere rijkdom. Gjergj perste zijn lippen op elkaar bij het zien van een groep rood geklede kinderen, die als vogeltjes ineengedoken op een voorbijrollende kar zaten. Hoe hij de beruchte bloedtol haatte! Net als hij destijds waren deze kinderen ruw uit hun families gerukt om in het wildvreemde Edirne de sultan te dienen, de meeste voor de rest van hun leven. Vanavond, zwoer hij, zou dit volk, zijn volk, eindelijk van de Osmaanse willekeur zijn verlost.
Hij passeerde de brug over de bevroren slotgracht en reed onder het puntige valhek van de kasteelpoort door naar de binnenplaats, waar Versdesa en zijn gevolg al wachtten. Gjergj liet zich van zijn paard glijden en gaf de teugels aan een staljongen, die het dier naar de trog bij de bron leidde. Zijn blik gleed over de gigantische weertoren, de dikke kasteelmuren en de steile bergpieken die de achterkant van het kasteel flankeerden. In de meer dan duizend jaar dat het kasteel bestond, was het nooit veroverd. Gjergj beet op zijn lip. Hij zou deze onneembare vesting hard nodig hebben, wist hij.
Na de ceremoniële overgave van de burchtsleutel volgde Gjergj Versdesa naar de ontvangstzaal, waar het banket zou plaatsvinden. Vlak voor hij het kasteel binnenging, bleef hij staan, nam zijn helm af en streek met zijn rechterhand door zijn lange, donkere haren. Vanuit zijn ooghoeken zag hij hoe daarop de staljongen overeind kwam en onopvallend de kasteelpoort uit slenterde. Hij hoorde hoe de klokken in de burchttoren driemaal luidden. Een half uur nog, zolang moest hij de schone schijn ophouden tot zijn soldaten hier zouden zijn.
De tafels van het banket puilden uit onder schalen wild en gevogelte, exotisch fruit en exquise wijnen, Arabisch honinggebak en zoete çay. Zilveren kandelaars doopten de spijzen in een zacht licht en menig gast slaakte kreten van bewondering. Zelfs Gjergj moest toegeven dat Versdesa zijn best had gedaan. Een nare smaak vulde zijn mond toen hij zichzelf eraan herinnerde dat deze weelde op kosten van de hongerende bevolking van Krujë was aangeschaft. Hij beheerste zich echter en bedankte Versdesa voor zijn attentie, voor hij aan diens rechterzijde plaatsnam. Hij legde hij zijn hand op de geitenkop op zijn helm, die voor hem op tafel lag, en vroeg hem/haar in stilte hem naar de overwinning te voeren. Nog nooit had dit symbool van Zeus Ammon, dat ook Alexander de Grote als ornament op zijn helm had gevoerd, hem in de steek gelaten. Die gedachte gaf hem moed.
Een toast werd uitgebracht op de sultan, daarna een op Versdesa. Net toen Versdesa opstond voor de derde toast, op Gjergj, kwam een Osmaanse boodschapper binnen. Hij liep rechtstreeks naar Versdesa en fluisterde hem iets in het oor. Gjergj luisterde ingespannen. Hoorde hij de woorden ‘verraad’ en ‘desertie’ of had hij zich dat alleen ingebeeld? Hij gluurde opzij. De ongelovige woede in Versdesa’s ogen lieten geen twijfel bestaan: Gjergj had geen seconde te verliezen, soldaten of geen soldaten. Zonder verder na te denken griste hij zijn dolk uit de schede en boorde hem in Versdesa’s buik. Versdesa hapte naar adem. Geen enkel geluid kwam over zijn lippen terwijl hij krachteloos met zijn nagels over Gjergjs handrug kraste.
‘Niemand steelt ongestraft van een Kastrioti,’ fluisterde Gjergj voor hij de dolk omdraaide. Ondanks zijn triomferende woorden voelde hij zich eigenaardig leeg vanbinnen. Zijn leven lang had hij doden als een noodzakelijkheid gezien, de logische consequentie van een gelijkwaardige strijd waarin maar een van de twee overleefde. Een nietsvermoedende man zo neer te steken, zelfs een dief als Versdesa, voelde onwaardig.
Het merendeel van Versdesa’s gevolg had niet gezien wat er gebeurd was. Pas toen het bloed uit Versdesa’s mond blubberde, zag Gjergj hoe de eerste gasten zich geschokt naar hem omdraaiden. Hun kreten van ontzetting werden echter overstemd door de strijdkreten van honderden Albanese soldaten die uit hun schuilplaats in de bossen waren gestroomd en zich nu op Versdesa’s garnizoen stortten. Binnen de kortste keren was het banket veranderd in een slagveld; de lucht vervuld van het kletteren van staal op staal en het brullen van vechtenden, de vloer van de zaal bezaaid met doden en gewonden. In de chaos zag Gjergj hoe Ilija en Hamza in het nauw gedreven werden door vijf of zes Turkse officieren met kromzwaarden. Hij wilde hen te hulp schieten, moest echter uitwijken voor een Nubische eunuch die hem met een bijl te lijf ging. De man was niet alleen gelijkwaardig in kracht en afmeting – iets dat Gjergj zelden meemaakte – hij was ook buitengewoon snel en behendig. Steeds vaker flitste de bijl vlak langs Gjergjs hals, steeds vaker schramde het scherp van de snede langs zijn buik en zijn armen, tot Gjergj duizelig was van het bloedverlies. Toen hij wegdook voor de zoveelste dodelijke uithaal, verloor hij zijn evenwicht. Nog voor hij op zijn knieën op de grond landde, wist hij dat het zijn doodsoordeel was. Tranen brandden in zijn ogen toen hij zich realiseerde dat met hem alle hoop op een vrij Albanië zou worden omgebracht – omgebracht door een man die zélf een gevangene, een slaaf van de sultan was.
Hij hoorde hoe de bijl vlak boven zijn hoofd steen trof en besefte dat de eunuch de pilaar naast hem moest hebben geraakt. Hij omklemde met beide handen zijn zwaard. Het was nu of nooit. Met alle kracht die hij nog in zich had, ramde hij het lemmet schuin omhoog. Hij voelde hoe het scherpe staal zich door het leren wambuis van zijn tegenstander boorde, hoe het moeiteloos onder diens ribben doorgleed. Gjergj probeerde de voorovervallende eunuch te ontwijken, werd echter door het gewicht van diens enorme torso, gekleed in borstplaten van massief ijzer, tegen de grond gedrukt. Bloed droop over zijn gezicht, hij wist niet of het het zijne was of dat van de Nubiër. De pijn in zijn opengesneden buik maakte hem duizelig, de druk op zijn borst benam hem de adem. Zijn ogen schoten heen en weer, op zoek naar Hamza en Ilija. In de opkomende duisternis kon hij hen echter nergens vinden.
Hij werd wakker van zonlicht dat in zijn ogen prikte. Een stekende pijn trok door zijn onderbuik, de huid op zijn armen brandde als vuur. Hij had gevochten, tegen een gigant, wist hij nog, daarna was het zwart geworden. Paniek overviel hem. Waarom was het zo stil? Waar was iedereen? Zat hij opgesloten in een cel in de burchttoren, alleen, wachtend op zijn publieke vierendeling? ‘Hamza? Ilija?’ kraste hij schor. In de mist rondom hem ontwaarde hij het gezicht van zijn zus Mamica. Een last viel van hem af.
Mamica trok zijn oogleden omhoog en bestudeerde gefronst zijn pupillen. ‘Ik heb je al heel wat keren opgelapt, broertje,’ zei ze. ‘Maar deze keer heb je het er wel erg op aan laten komen.’ Voorzichtig depte ze zijn gezicht met een koude doek.
Gjergj probeerde een glimlach, werd echter gehinderd door een pijnlijke bloeduitstorting op zijn kaak. Terwijl Mamica het verband om zijn middel verving, probeerde Gjergj zich vergeefs te herinneren hoe de strijd was afgelopen. Net toen hij het haar wilde vragen, vloog de deur open.
‘Krujë is van ons, Gjergj! Van ons!’ schalde de stem van Hamza door de zaal. Zijn armkappen en wambuis hingen aan flarden en zijn zwaardarm hing slap langs zijn lichaam, maar zijn gezicht glom van trots. ‘Kom, laat me je helpen, we hebben veel te doen.’ Hij sloeg zijn linkerarm om Gjergjs schouders en hees hem overeind.
Duizelig zette Gjergj de kelk die Mamica hem voorhield aan zijn lippen en nam een slok rakı.
‘Waar is Ilija?’ kraste hij.
‘Hij leeft – nog,’ antwoordde Hamza. ‘Mijn lijfarts behandelt hem op dit moment. Als iemand Ilija kan redden, dan hij.’
Gjergj zweeg. Hij nam nog een slok rakı, dankbaar voor de kracht en de warmte die de alcohol hem gaf, en vroeg God in stilte om Ilija’s leven te sparen.
‘Buiten is een grote menigte samengekomen,’ vervolgde Hamza. ‘De wildste geruchten gaan rond over wat er vannacht is gebeurd. De mensen zijn bang en opstandig en willen hun held zien. Denk je dat je in staat bent ze toe te spreken?’
Op Gjergjs bevestigende knikken pakte Mamica een rode bundel op en liep naar de deur. Gesteund door Hamza volgde Gjergj haar naar de weertoren die de binnenplaats van de burcht overschaduwde. Honderden, nee, duizenden mensen keken vanaf het plein naar hem op. Zodra ze hem herkenden, klonk een oorverdovend juichen.
Gjergj stak een hand op. ‘Mijn trouwe Albanezen,’ galmde zijn basstem over het plein. ‘Met gemak hadden jullie een andere verdediger van jullie vrijheid kunnen vinden, want in dit land ontbreekt het niet aan helden. Jullie willen daarentegen mij jullie bevrijder noemen? Waarom? Ik heb jullie de vrijheid niet gebracht. Integendeel, ik heb het hier, in Albanië, gevonden!’
Naast hem maande Hamza zijn jubelende toehoorders tot stilte. Bezweet van de inspanning en de pijn van zijn verwondingen vervolgde Gjergj: ‘Ik dank jullie, dat jullie keus desondanks op mij gevallen is, en ik beloof jullie niet teleur te stellen. Samen zullen wij zegevieren!’
Opnieuw ging zijn machtige stem onder in het gejuich van zijn publiek. Hij wachtte tot het kalmeerde, dankbaar voor de pauze. ‘Mijn sterke, onverwoestbare volk, dat zo lang heeft moeten wachten om de Osmaanse ketenen af te schudden!’ Op zijn teken rukte Mamica de Osmaanse vlag van de vlaggenmast en scheurde hem theatraal in tweeën. Daarna vouwde ze de bundel open en knoopte hem aan de vlaggenmast. Fier wapperde de tweekoppige zwarte adelaar, het wapen van Kastrioti, op het rode linnen in de herfstwind. ‘Eindelijk is het zover,’ riep Gjergj. ‘Laten we naar de wapens grijpen en samen de overheersers uit ons land verjagen! Glorie aan de vrijheid! Glorie aan Albanië!’
Bewogen keek hij neer op het volk, dat nu met opgeheven vuist zijn naam scandeerde. De revolutie was begonnen.
Heb je genoten van het verhaal? Luister dan ook naar de podcast van Historische Verhalen, waar we met auteur Ayleen Anders in gesprek gaan over de historische achtergrond en het schrijfproces.
Meer lezen van Ayleen? Neem dan een kijkje in onze webshop, waar Historische Verhalen. Korte verhalen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden is. Voor deze bundel schreef zij het verhaal Grote zussen huilen niet, over twee zusjes die in Nederland terechtkomen tijdens de oorlog.