Het Bergen-Belsen Bal: Tussen hoop en wanhoop – door Jacobien Nieuwenhuijsen

Er klinkt muziek en gelach wanneer dokter Bob de deur opent van het Tilburgse hoofdkantoor van het Rode Kruis. Er is een bevrijdingsfeest aan de gang. Te midden van het feestgedruis ziet dokter Bob een meisje in een helblauwe jurk dansen. Ze lacht en dokter Bob kan niets anders dan ook lachen. Na even naar de boomlange, charismatische man van een jaar of veertig te hebben gekeken, loopt het meisje kittig op hem af. Glimlachend zegt ze: ‘Goedenavond, kan ik u ergens mee helpen?’ Dokter Bob stelt zich voor en antwoordt: ‘Ik ben een Ierse arts op weg naar oosten, richting Bergen Belsen, om mensen van medische hulp te voorzien. Ik ben op zoek naar een zuster die mij kan helpen.’ Zonder na te denken zegt het meisje: ‘Ik kan u wel helpen.’ Hij kijkt haar verbaasd aan. Hij kan niet geloven dat deze mooie dame met fel blauwe ogen, luisterend naar de naam Han, met hem mee wil. Han ziet de twijfel in zijn ogen en zegt: ‘Geloof het of geloof het niet, ik wil mee en ik kan zelfs nog van pas komen aangezien ik negen verschillende talen spreek.’ Hij kijkt haar nogmaals aan en weet het zeker: haar kan hij niets weigeren.

En zo gebeurt het dat zij nog geen twee dagen later samen met nog een Nederlandse dame in de auto richting het oosten vertrekken. Onderweg wordt er honderduit gepraat. Han vertelt dat ze zonder dat iemand het wist afgereisd is naar Tilburg om de bevrijding te vieren. Dokter Bob vraagt haar: ‘Wacht er dan thuis niet iemand op je?’ waarop Han antwoordt: ‘Een paar dagen extra van huis kunnen geen kwaad, zo snel zullen ze mij niet vergeten zijn. En daarbij er is niet echt een thuis om naar terug te keren, want mijn ouderlijk huis is afgebrand en mijn ouders zitten nu ergens in Friesland bij een tante. Er wacht wel een studie rechten en een man aan wie mij ouders mij willen voorstellen, maar ach dat zal allemaal niet weglopen.’ Al pratend passeren ze Arnhem, Venlo en Zutphen, en binnen de kortste keren steken zij de Duitse grens over. Er wordt gelachen wanneer Han haar medereizigers verrast met een voordracht van klassieke gedichten. Naarmate de reis vordert, maakt het geklets en gelach ruimte voor stilte. Ze rijden langs de zwaar getroffen stad Emmerich naar Osnabrück waar ze overnachten. De volgende dag vertrekken ze richting Hannover. Halverwege nemen ze de afslag van de snelweg en rijden een lange tijd door een bos. Aan de horizon doemt een bord op: Bergen Belsen.

Ze stappen in een ambulance van het Rode Kruis en rijden verder het kamp in. Han schrikt. In elke hoek van Bergen Belsen ziet ze de dood; te midden van de doden liggen zieken -te zwak om te bewegen- wachtend op de dood. Sommigen zijn zo ziek en besmettelijk dat het te gevaarlijk is om dicht in de buurt te komen en hulp te bieden. De tranen springen in haar ogen. Dokter Bob ziet dit en knijpt troostend in haar hand. De ambulance stopt bij het blok waar de kinderen verblijven en ze stappen uit. Hier treffen ze een complete chaos aan. Er zijn in totaal tweehonderd kinderen, waarvan een deel op sterven-na-dood is. Er zijn geen medische gegevens of medicijnen en middelen, zoals een thermometer of weegschaal, om de kinderen te kunnen controleren.

Dokter Bob en Han werken van ’s ochtends tot ’s avonds laat om alle kinderen te zien en te diagnosticeren. Han wordt overvallen door wanhoop: ‘We zorgen voor deze kinderen alsof het onze eigen kinderen zijn, maar waarom? We kunnen niets doen. Ondanks al ons harde werk sterven er dankzij een combinatie van tyfus, tuberculose en verhongering dagelijks vijfhonderd mensen, waaronder een deel van onze kinderen.’ Troostend sluit dokter Bob Han in zijn armen.

In de avond maakt het harde werken plaats voor enige ontspanning. De lucht kleurt van fris lenteblauw naar oranje en zwart. In de avond worden de barrakken door de rabbi in brand gezet. Han zit in het gras te kijken naar deze ceremonie, wanneer dokter Bob zuchtend naast haar gaat zitten. ‘Wat gebeurt hier? Steken ze de barakken in de fik om de verspreiding van ziektes tegen te gaan?’ Han fluistert: ‘Ja, maar het is meer dan dat. Daar gaat de laatste barrak, hoe vreemd moet dat zijn voor de kampbewoners? Weg met het verleden en op naar de toekomst.’ Han en dokter Bob kijken zwijgend toe hoe de kampbewoners in stilte afscheid nemen van de laatste barrak. Han legt haar hoofd op zijn schouder. Dokter Bob zucht: ‘Zuster Han, wat is dit kamp toch een vreemde plek, ondanks al het leed is er zoveel hoop, zoveel vertrouwen in de toekomst. Ik weet niet hoe ik ooit thuis, mijn vrouw en kinderen, kan uitleggen wat ik hier allemaal heb meegemaakt.’ Han knikt instemmend en zegt ‘Thuis lijkt wel een andere wereld. Wat hier gebeurt blijft hier.’

Dokter Bob krijgt de woorden van Han niet uit zijn hoofd ‘Thuis lijkt wel een andere wereld’. Hij probeert elke dag wat hij meemaakt op te schrijven in een brief, als een houvast om verslag te doen aan zijn vrouw. Maar de brieven zijn niet gericht aan zijn vrouw, maar aan Han. Al snel maakt ‘Beste Han’, plaats voor ‘Lieve Han’, ‘Liefste Han’, ‘Allerliefste Hannetje’. De weinige vrije tijd die dokter Bob heeft begint hij door te brengen met Han.

Een aantal weken later wordt er besloten dat de bewoners van het kamp ontspanning nodig hebben. Het Bergen Belsen bal wordt georganiseerd. Er worden officiële uitnodigingen verspreid; iedereen die zich in het kamp bevindt, is uitgenodigd. Het bal zorgt voor een golf van opwinding in het kamp. De kinderen van het kinderblok leven op. ‘Zuster Han, gaat u vanavond naar het bal? Heeft u al een jurk?’ dokter Bob hoort Han lachend tegen één van de kinderen zeggen: ‘Nieuwsgierig aagje, zorg jij nu maar dat je stil zit zodat ik het verband kan verschonen.’

‘Maar natuurlijk gaat Zuster Han naar het bal. Het kan toch niet dat deze mooie zuster dat zou missen.’ Geschrokken draait Han zich om en ziet dat dokter Bob met de patiënt naast haar bezig is en zegt: ‘Dokter Bob?! Ik zie u vanavond toch wel op het bal verschijnen?’ Ze staat op en loopt de zaal uit. Dokter Bob roept haar nog na: ‘Misschien, maar mocht het zo zijn dan ga ik er vanuit dat u een dans voor mij bewaart.’

Die avond ziet iedereen er op zijn mooist uit. De kampbewoners zijn nog broodmager en zwak, maar die avond merkt niemand daar iets van; een mooie jurk en wat lipstift maken een heleboel goed. Dokter Bob ziet Han zwierend met haar helblauwe jurk het feestgedruis inlopen. Hij stapt op haar af en zegt: ‘Zuster Han, volgens mij is het tijd voor de beloofde dans’, waarop Han schalks zegt: ‘Dokter Bob, ik heb u niets beloofd, maar omdat u zo aandringt wil ik u best een plezier doen.’ Onder de sterren dansen zij. Terwijl zij dansen bloeit hun liefde op en gaan ze op in het donker van de nacht.

De volgende ochtend is Han druk bezig met het verzorgen van een van de vele wezen van het kamp. Dokter Bob kijkt toe en denkt ‘Wat doe ik Han aan? Ze is zo mooi, zo jong en onschuldig. Ze heeft dit alles niet verdiend. Ze zet haar reputatie op het spel en waarvoor? Wie wil er nog trouwen met Han wanneer deze affaire bekend wordt? Ik moet onze relatie verbreken en wel nu.’ Terwijl dokter Bob in gedachten verzonken is, heeft Han de zaal al verlaten. Hij gaat haar zoeken, maar ze is al verdwenen. ‘Dokter Bob kan ik u even spreken?’ vraagt een medewerker van het Rode Kruis. ‘De Zweedse overheid biedt aan om een aantal wezen uit uw blok op te nemen en te verzorgen. Zijn ze in staat om te reizen? Er vertrekt morgen een boot waarop de kinderen mee zouden kunnen.’

Pas tegen het einde van de avond komen dokter Bob en Han elkaar weer tegen. ‘Zuster Han heb je het goede nieuws al gehoord? Onze zieke wezen zullen morgen het kamp verlaten…’ Nog voordat hij zijn zin heeft afgemaakt vliegt Han uit blijdschap dokter Bob om de hals. ‘…richting Zweden en ik heb besloten met hen mee te reizen. Het is tijd voor mij om weer terug naar huis te gaan, maar voordat ik dat doe wil ik zien waar onze kinderen terecht komen. Aangezien jij hier blijft is het beter dat wij vaarwel zeggen.’ Han kijkt hem aan en zonder verder iets te zeggen loopt ze weg.

Wanneer dokter Bob de volgende ochtend aankomt bij de trein die hem en de wezen naar de haven van Lübeck zal vervoeren, ziet hij dat zuster Han druk bezig is om de kinderen de trein in te helpen. Binnen een oogwenk is ze verdwenen in de massa. Wanneer hij aankomt op de boot ziet hij tot zijn verbazing dat Han niet is achtergebleven; ze staat op het dek te kijken naar de haven. De wind waait door haar bruine haar. Terwijl de haven van Lübeck kleiner wordt aan de horizon, nadert Stockholm. Stockholm, de laatste tussenstop voordat ze weer richting huis, richting het normale leven, moeten. Hij loopt naar haar toe. Han glimlacht en fluistert: ‘Nog één maand’, dokter Bob knikt: ‘Ja, nog één maand.’


Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.