Jong en van adel – door Thomas Lindblad

Ik nam mijn intrek in een logement aan Kornhamnstorg. De kamer lag onder het schuine dak en bood een goede kijk op de zeilschepen aan de kade en de koetsen die af en aan reden. De waard was vriendelijk, op het kruiperige af. ‘De jonge graaf zal niets tekort komen bij ons’, zei hij. Hij stuurde twee stevige kerels de trap omhoog met een houten teil vol dampend water. De beide mannen stonden te grinniken toen ik me uitkleedde en met mijn hand voor mijn kruis in het warme water stapte. Ik stuurde ze weg. Het bad was een zegen voor mijn ledematen, stijf na tien uur hobbelen in een koets vanuit Västerås.

Stockholm in het jaar 1810, een stad volop in groei met minstens 75.000 inwoners. De bevolking woonde allang niet meer alleen in de Stad tussen de Bruggen, het eiland in het watergebied dat het Mälarmeer met de Oostzee verbindt. Bebouwing was verrezen aan de noordkant van Zuid, aan de zuidkant van Noord en op ’s Konings Eilandje in het westen. Ik bleef echter in de Oude Stad en liep de nauwe steegjes af. Vrij gauw belandde ik onder de lage gewelven van een kroeg genaamd ‘De Gouden Vrede’. Het was er rokerig en erg vol. Ik nam plaats aan de grote tafel naast een jongen van mijn leeftijd. Hij heette Arfwedson, na een paar glazen noemde ik hem ‘Arfwed’.

‘Gratis brandewijn’ riep Arfwed met dikke stem.

‘Waarom?’

‘Morgen komt het lijk van kroonprins Karel August aan. Tijd voor wraak.’ Arfwed kreeg iets fanatieks in zijn blauwe ogen.

Het afgelopen jaar was er meer gebeurd in Zweden dan in menig ander land in een heel decennium. Een half krankzinnige koning werd afgezet, een bejaarde oom kwam op de troon, er werd vrede gesloten met Rusland en Denemarken en vervolgens werd de Deense prins Karel August gekozen als troonopvolger. Ondanks zijn Deense achtergrond werd deze nieuwe kroonprins snel populair bij het volk in Zweden. Maar niet veel later overleed Karel August ineens tijdens een militaire oefening in Skåne. In het hele land gonsde het van geruchten over vergiftiging.

Arfwed toonde een papiertje. Het was te druk om de hele tekst te kunnen lezen, maar ik had aan één oogopslag genoeg. De naam Axel von Fersen sprong eruit. De hofmaarschalk stond bekend om zijn sympathieën voor de Gustaafse partij, die voor het oude verdreven koningshuis was en liever had gezien dat prins Gustaaf als opvolger was aangewezen. Hij werd zelfs openlijk beschuldigd van het vergiftigen van Karel August.

Mijn vader stond uiteraard aan de kant van Von Fersen maar zag ook in dat de rijksdag voor een pragmatische oplossing had gekozen. Karel August, die toen nog het door Zweden gehate naam ‘Christiaan’ droeg, was een bondgenoot van Frankrijk; de keuze voor hem lag goed bij de machtige Napoleon. Met een beetje geluk zou hij bovendien Noorwegen meebrengen, een welkome compensatie voor het verlies van Finland dat de Russen niet van plan waren terug te geven. Maar er speelde nog iets. Prins Gustaaf was nu een onnozel jongetje van elf, maar hoe welwillend zou hij als volwassen koning zijn jegens degenen die zijn vader hadden afgezet?

We bleven nog doordrinken tot ik naar buiten moest rennen om in de steeg over te geven. Het was niet alleen de brandewijn. Vanwege de onverbloemde oproep tot wraakacties was mijn hele lichaam onrustig. Arfwed liep met me mee naar het logement en we spraken af elkaar de volgende dag te zien. Het voelde goed om al op de eerste avond in de hoofdstad een vriend te hebben gevonden.

Daar kwam de stoet al aan. De paarden van ’s Konings lijfwacht voorop, gevolgd door talrijke koetsen van het hof. De meest schitterende was de overdekte koets van de hofmaarschalk, getrokken door zes witte paarden met paarsrood tuig. Een scherper contrast met de eenvoudige stoffige deken over het lijk was nauwelijks denkbaar. Ik stond in de voorste rij, elegant in een dun paars jasje en een witte kniebroek die zich perfect aan de vorm van mijn lichaam aanpaste. Arfwed zag ik nergens.

‘Moordenaar!’ schreeuwde de menigte. Er vlogen stenen door de lucht, ze raakten de ramen van Von Fersens koets en het glas versplinterde waardoor de graaf gewond werd in het gezicht. De stoet draaide naar Stora Nygatan. Ik liep mee. Mijn hart bonsde. Ik had wel eens meegedaan met de jacht bij ons op het land, maar nooit met de hoogste ceremoniële functionaris van het land als prooi. De koets hield het niet meer. Von Fersen klom naar buiten en vluchtte een particulier woonhuis in. Het was een rijzige man met een knap gezicht, ergens in de vijftig, prachtig uitgedost in een donkerblauwe mantel met tal van decoraties.

Zijn levensloop kende ik uit verhalen. Geboren uit een aanzienlijk geslacht, vertoefde graaf Axel von Fersen in zijn jonge jaren aan het Franse hof, waar hij bevriend was geraakt met de jonge koningin Marie-Antoinette. In onze familie weigerden we te geloven dat dit verder ging dan een platonische vriendschap. Daarna vocht hij tegen de Engelsen in Amerika en in Finland tegen de Russen. Tijdens de Franse Revolutie dook hij opnieuw op in Parijs. Voor de gevangengenomen Lodewijk XVI en Marie-Antoinette organiseerde hij de vlucht naar het buitenland, maar ze werden net voor de grens ontdekt. Terug in Zweden vond hij een geestverwant in koning Gustaaf IV Adolf. Allebei verafschuwden ze de Franse Revolutie en Napoleon. Von Fersen was té anti-Frans om premier te worden en kreeg als compensatie het ambt van hofmaarschalk. Hij was een aristocraat tot in de vingerspitsen.

De roerige menigte bleef Von Fersen achtervolgen tot in de woning van de particulier. Een officier probeerde te bemiddelen, zo te zien zonder resultaat. Het merkwaardige was, vond ik, dat deze officier niet de soldaten die onder zijn bevel stonden tegen de menigte inzette. Het was een regelrecht schandaal. Ik keek om me heen. Van de toeschouwers was ik de enige met een kniebroek en een chique jasje, als enige onmiskenbaar van adel. Was dit de haat van het volk die ineens opborrelde? De angst nagelde zich vast in mijn borst en ik kon nauwelijks ademhalen.

Von Fersen kwam weer naar buiten, gebogen onder stokslagen, zonder degen, zonder mantel en decoraties. De mannen die hem begeleidden werden weggedrukt door de massa. Onder de belagers zag ik een bekend gezicht. Arfwed! Gewapend met een paraplu ging hij als een gek tekeer. Hij zag me niet en ik vond dit niet het juiste moment om naar hem te zwaaien. Een gevoel van walging vervulde me. ’s Avonds gezellig borrelen met een telg uit de hoge adel, de dag daarna meedoen aan een schandelijke aanval op de meest volmaakte vertegenwoordiger van de adelstand.

Waar denk je aan op zo’n kritiek moment? Er is geen ruimte voor filosofische bespiegelingen over een samenleving die naar vier standen is ingericht: adel, kerk, burgerij en boeren, waarbij de adel het meest te vertellen heeft, de boerenstand het minst. Het meest urgente was om hier weg te komen. Als ze met Von Fersen klaar waren, konden ze de woede richten op anderen van adel. Arfwed en een andere man in lange broek rukten de kleren van het lijf van Von Fersen. Poedelnaakt zag de arme graaf er nog bleker en kwetsbaarder uit dan daarvoor. Arfwed pakte zelfs de penis van de stervende graaf. ‘Hier zal je geen plezier meer aan beleven,’ riep hij vergenoegd. Ik stond zo dichtbij dat ik het kon horen.

Ik vluchtte naar Prästgatan, een straat die parallel loopt aan Stora Nygatan maar rustiger was omdat er geen winkels of kroegen waren. Voor de tweede keer in een etmaal wilde ik overgeven, maar het lukte niet. Ik was achttien jaar en versneld volwassen.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram.