Het laatste spel – door Marjolijn van de Gender

Mexico, 1519

De bal ketst tegen mijn heup. Razendsnel maak ik een halve draai, zodat de tegenstanders hem niet naar de ring kunnen brengen. Iemand geeft me een duw. Ik blijf overeind en stomp mijn tegenstander terug. Hij valt op de grond, het hertenleer dat zijn huid moet beschermen schraapt over het zand. Het publiek klapt, maar minstens de helft vloekt binnensmonds. Elke wedstrijd worden er meer weddenschappen afgesloten over de winnaars en elke wedstrijd worden er meer verliezers aan de goden beloofd.

De lucht die ik inadem broeit in mijn longen en neemt de tijd om ze te verschroeien. Druppels glijden over mijn rug. Normaal voel ik niets tijdens een wedstrijd, ik heb eens tot zonsondergang gespeeld terwijl één van mijn tenen de verkeerde kant op wees. De pijn kwam pas na de wedstrijd, toen ik hem terug probeerde te draaien. Vandaag voel ik alles.

Vanmorgen was ik naar de andere kant van de stad gelopen, waar de hutten kleiner zijn en minder dicht bij de rivier liggen. Elke pas probeerde ik te bedenken wat ik zou zeggen, hoe ik het haar zou vragen. Ik overwoog om terug naar mijn eigen hut te gaan, of om naar het plein te glippen voor roddels over de weddenschappen. Mijn eigen naam zou ik veel horen, ik had al twee keer de bal door het gat gestoten en ons de overwinning gegeven. Dat kon ik tegen haar zeggen. Maar zou dat niet arrogant klinken?

De hut van Eréndira en haar moeder lag tegen een maïsveld. Het zou niet lang meer duren voordat ze een nieuwe konden laten bouwen, misschien zelfs naast de rivier, had ik op het plein gehoord. De oude vrouw was traag en kon haar vingers nauwelijks bewegen, maar haar dochter maakte mantels. Hun kleuren waren feller dan gebruikelijk, bijna levend. Haar blauwe mantels golfden als de rivier, de gele glommen zoals de eerste oogst.

We staan bijna tegen de ring als het begint te regenen. Een tegenstander drukt zijn lichaam tegen dat van mij. De bal schuift over mijn ribben, ik kan nauwelijks ademhalen, de regen voelt alsof hij uit een vulkaan komt. De tegenstander weet langs me te komen. Hij neemt de bal mee, maar de hitte blijft achter.
Als we vandaag verliezen, is het mijn schuld. De bal is zwaar en het is moeilijk om hem door de ring te duwen – sommige spelers lukt het slechts één keer in hun leven. De verliezers worden geofferd aan de goden. Misschien zouden de goden mij niet eens willen na vandaag.

‘Ik heb gehoord dat je een talentvolle speler bent,’ was het eerste wat Eréndira zei, ‘maar je maakt mij niet wijs dat je mijn mantels nu al kunt betalen, Acalan.’
Ik was gewend dat mensen wisten hoe ik heette, maar zodra zij mijn naam noemde, leek het alsof ze me een nieuwe had gegeven, een betere. ‘Ik kom niet voor een mantel,’ zei ik.
Ze trok haar wenkbrauwen op en zette een stap opzij, zodat ik de stoffen kon zien die ze op de grond had uitgerold. ‘Vind je ze niet mooi?’
‘Prachtig. Maar…’
‘Maar wat?’
‘Niet zo prachtig als jij,’ zei ik tegen de stoffen. Ik had het goed willen aanpakken, indruk willen maken. Ik had een hele wandeling gehad om een strategie te bepalen. Waarom moest ik zeggen wat elke jongen in de stad zou zeggen, wat een meisje als Eréndira waarschijnlijk dagelijks hoorde?
Een geluid klonk, een soort kruising tussen een kuch en een nies. Het herhaalde zich, steeds iets luider. Langzaam keek ik op. Eréndira lachte zo hard dat ze zich aan het hout moest vasthouden.

‘Je bent wel eerlijk, hè?’ wist ze met moeite uit te brengen.
Dit was een fout. Een fout op de dag van de wedstrijd. Hoe dom kon ik zijn? Ik moest weggaan, me voorbereiden, proberen om te vergeten dat ik naar deze hut was gegaan. Waarom had ik gedacht dat ik een kans zou maken?
Ik draaide me om, zette een paar passen.
Het gelach stopte.
‘Acalan.’
Niet kijken. Laat je niet beledigen. Ze mag niet weten dat je bijna huilt.
Voetstappen, een hand op mijn arm.
‘Het is goed dat je eerlijk bent,’ zei Eréndira, die enorme stappen moest zetten om mij bij te houden. ‘Mag ik ook eerlijk tegen jou zijn?’
‘Ik weet niet of ik dat wil,’ mompelde ik.
Ze streelde over mijn elleboog. ‘Ik loog toen ik zei dat ik heb gehoord dat je een talentvolle speler bent. Ik heb het gezien, Acalan. Al jouw wedstrijden heb ik gezien.’

We maakten een wandeling die zo lang was dat veel ouderen dat een schandaal zouden vinden. ‘Kom je straks weer kijken?’ vroeg ik toen we bijna terug bij de hut waren.
‘Wat denk je?’
‘Het kan zijn dat ik je heb verveeld.’
‘We weten allebei dat dat niet zo is,’ zei Eréndira. ‘Wil je dat ik voor de wedstrijd naar je toe kom om samen te bidden?’
Dat was precies wat ik wilde vragen.

Vlak voor de wedstrijd zaten we op de grond. Eréndira’s vingers, soepel en sterk door het werken met de stoffen, gleden door mijn haar, op zoek naar iets wat ze waarschijnlijk niet zouden vinden. Ik wist niet meer hoe mijn lippen tegen die van haar waren beland, ik wist alleen dat ze opeens van ons allebei waren geworden. Haar rug was glad onder mijn handen, vertrouwd. Een stemmetje in mijn hoofd fluisterde dat ik moest bidden, dat ik dat aan de god Quetzalcoatl verschuldigd was, dat hij op een dag zou komen zoals de legendes voorspelden, dat hij wraak zou nemen als ik hem nu zou vergeten.
Onzin, zei het stemmetje bij mijn lippen, in mijn maag en rond mijn borstkas. Zelfs Quetzalcoatl is verliefd geweest. Hij is een goede god, hij zal het begrijpen. Voordat je naar de bal rent, zal je hem in gedachten groeten. Dat moet voorlopig genoeg zijn.

Maar de bal was te snel gekomen. Hij had mijn gezicht geraakt, mijn neus, en het bloed had de smaak van Eréndira’s kus verjaagd. Donkere wolken verschenen en hadden de warmte naar beneden gedrukt, naar het speelveld.
We zouden verliezen.
De bal ramt mijn sleutelbeen en duwt mijn gedachten weg. Het publiek schreeuwt mijn naam, een tegenstander trapt tegen mijn kuit. Met al mijn kracht maak ik een sprong, een sprong die de bal wegduwt, die hem naar de binnenkant van de ring stuurt. Hij valt door het gat.
Quetzalcoatl heeft me toch vergeven.
Mijn voeten bloeden door het zand en toch ren ik van het veld, naar de toeschouwers. Waar is Eréndira? Ik moet haar vasthouden, tegen haar schreeuwen wat ik voelde terwijl we wonnen, zij heeft zich vast ook zorgen gemaakt…

Het publiek juicht, maar niemand kijkt naar mij. Terwijl ik me tussen de mensen doorwring, zie ik degene die in het midden staat: een oudere man met vermoeide ogen, trillend op zijn benen, die wordt omhelsd door iedereen die hem kan vastpakken. Zelfs de weddenschappen lijken niet meer belangrijk. Hebben de mensen mij wel gezien? Weten ze wel dat we hebben gewonnen?
‘Acalan!’
De enige die niet alleen in hem geïnteresseerd is, rent op me af. Zonder schaamte omhelst Eréndira me.
‘Wie is die man?’ vraag ik. ‘Hij heeft de overwinning van me afgepakt.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Niet boos zijn. Hij is gekomen.’
‘Wat? Wie is gekomen?’
‘Die boodschapper heeft ons net verteld dat Quetzalcoatl is gekomen. Precies zoals de legendes voorspelden. Een man met een witte huid en een blonde baard. Hij heeft soort leger bij zich. Montezuma heeft het bevestigd en hij zal mannen met geschenken naar hem sturen.’

Het voelt alsof de bal mijn maag raakt. ‘Heeft onze heerser –?’
‘Ja,’ zegt ze. Dan maakt ze zich los en ze kijkt me recht aan. ‘Dat is nog niet alles. Montezuma kent mijn mantels – kan je je dat voorstellen? – en hij heeft deze boodschapper ook voor mij gestuurd. Hij vraagt of ik een mantel voor Quetzalcoatl kan maken. Een god zal één van mijn mantels dragen. Een hogere eer is er niet. Het komt door jou, Acalan. Op het moment dat jij de wedstrijd besliste, sprak deze man mij aan.’
Het zand rookt onder mijn voeten, het schuurt. Eréndira’s blik is te scherp voor die in een droom. Ik laat mijn ogen door de menigte glijden, ik zoek naar verwarring, naar iets wat niet klopt, maar het enige wat ik zie, is vreugde. De regen wordt harder, feller, beukt op mijn schouders.
Eréndira grijpt mijn handen en schudt de haren uit haar gezicht. ‘Wat is er?’
‘Dit voelt niet goed,’ mompel ik. ‘Dit voelt helemaal niet goed.’
‘Je kunt het gewoon nog niet geloven,’ zegt ze en ze klemt haar vingers om die van mij. ‘Dat snap ik, het is een wonder. Dankzij jou zijn de voorspellingen uitgekomen. Quetzalcoatl zal ons een mooier leven geven. De legendes zijn waar, hij gaat zijn beloftes waarmaken. We zullen voortaan alle oorlogen winnen, de hele wereld zal zich aan ons onderwerpen. We zullen gelukkiger zijn dan ooit.’

Op het moment dat ze me kust, klinkt de eerste donderslag.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.