Twijfelaar – door Anouk Bosch

Neeltje slikte een brok in haar keel weg. Ze keek voorzichtig om zich heen of niemand haar gevolgd was en sloop toen stilletjes langs de houten deur naar binnen. De kerk was van binnen bijna volledig verwoest. Voorzichtig liep ze over de krakende restjes van de beelden die ooit de kerk opgesierd hadden. Het stof danste in de warme stralen van het zomerse zonlicht. In de achterste hoek had altijd een ietwat verborgen beeld gestaan van een vriendelijk lachende Maria. Ze had vaak haar overpeinzingen uitgesproken tegen het moederlijke figuur. Neeltje had een zwak voor de zachte gezichtsuitdrukking van het beeld, een versteende maar toch warme gedaante die met veel liefde en zorg haar kindje Jezus vasthield. Ze kon zich niet onttrekken aan het gevoel dat Maria naar haar luisterde en haar begreep.

Nogmaals keek ze over haar schouder. De deur van de kerk stond op een kier. Haar ouders hadden haar naar de markt gestuurd zodat ze haar dag niet zou verdoen aan dagdromen. Ze gebruikte de klusjes vaak als excuus om lang weg te blijven, zodat ze uren kon ronddwalen en wegzinken in haar gedachten. Ze plukte de bloemen die groeiden aan weerszijden van de zandweg richting huis, of ze glipte even bij de kerk naar binnen als het er rustig was. Vaak werd ze vergezeld door Johannes, de zoon van de herbergier. Hij kon uren in stilte luisteren naar haar gepieker, met zijn ernstige blik voortdurend vooruit gericht. Maar vandaag was anders. Vandaag was ze niet naar de kerk gekomen om te peinzen, maar om te kijken of de geruchten waar waren.

Toen Neeltje in de hoek van de kerk aankwam, werd ze koud van binnen. Ze had niet anders mogen hopen, maar ook dit Mariabeeld was aan gruzelementen geslagen. Ze voelde hoe ze trillend ineenzakte tot ze op haar knieën voor de lege kapel zat. Ze dacht aan de preek die ze laatst stiekem bezocht had, op de open plek in het bos. Was het echt nodig om haar oude kerk te verwoesten? Om Maria, die in haar ogen niks fout gedaan had, voor altijd achter haar te laten? Haar ogen prikten. Net toen ze op het punt stond om op te staan en de kerk te verlaten, viel haar oog op een schittering op de grond. Een scherf die een stukje verderop in het volle zonlicht lag. Haar hart sloeg een slag over. Het was een stukje van Maria’s glimlach. Je zag nog net haar krullende mondhoek en een stukje van gouden lok golvend haar. Het was een kleine scherf, smal en puntig. Ze twijfelde, heel even. Een paar seconden later stapte ze naar buiten, de warme felle zon in. De scherf zat veilig in de diepe zak van haar schort.

Haar vader had zich al een paar keer woest uitgesproken over het smerige volk wat hun eigen kerk verloochende. Ook vanavond sprak hij erover. Neeltje at stilletjes van de soep die zij en moeder die middag bereid hadden. Met een luide knal landde vaders vuist op tafel. God zou hen uiteindelijk straffen, zei hij. Die ketters zouden eeuwig branden in het vagevuur. Maar voor die tijd zou het ze ook duur komen te staan, bezwoer hij. De koning zou het hier niet bij laten zitten. Vader had veelbelovende geruchten gehoord van de pastoor. Neeltje wierp een schichtige blik naar haar vader, een grote dreigende gestalte aan het hoofd van de tafel. Hij keek op een haast wrede manier vergenoegd. Hij had nauwe banden met de kerk en de pastoor, en keek uit naar de gerechtigheid die het Spaanse leger zou brengen. Ze durfde bijna niet te eten. Als haar vader eens wist waar ze een aantal dagen terug eigenlijk geweest was, nadat haar moeder haar naar het dorp gestuurd had. Ze sidderde bij de gedachte wat hij zou doen als hij erachter zou komen waar Johannes haar mee naartoe had genomen.

Neeltje blies de lantaarn uit en nestelde zich op de ruwe sprei van de bedstee. Ze hoorde vaders stem, laag en grommend. Haar broers hingen vast en zeker nog aan zijn lippen terwijl hij hen vertelde over het vuur waarin de heidenen zouden branden. Ze zuchtte diep. Ondanks het late uur was het nog altijd benauwd. Haar gedachten bleven afdwalen naar die bewuste ochtend, een paar dagen geleden.

De lucht was die hele dag parelachtig donkergrijs en dreigend, maar de regen kwam niet. De hitte steeg op uit de grond en liet haar hoofd gonzen. Ze had zich verscholen in de schaduw van een paar grote wilgen, aan het zicht onttrokken door dicht struikgewas. Haar hart klopte hoog in haar borst, de stof van haar rok plakte tegen haar bovenbenen door de drukkende warmte. Ze voelde nu nog hoe ruw de droge aarde was geweest, waar ze met haar vingers rusteloos doorheen gewoeld had.

Ze was nieuwsgierig en opgewonden, maar die gevoelens werden vergezeld door een tomeloze angst. Ze had eindeloos gepiekerd over waar ze nu toch mee bezig was. Wat zou er met haar gebeuren als ze betrapt werd? Ze had gruwelijke verhalen gehoord over wat er gedaan werd met mensen die opgepakt werden. Voorstanders van het nieuwe geloof werden vervolgd, gevangen gezet en gemarteld. Haar vader kon er bevlogen over vertellen. Plotseling had een scherp geritsel haar opgeschrikt uit haar gedachten. Verstijfd had ze tussen het hoge gras gezeten, haar oren gespitst. Haar keel dichtgeknepen, haar handpalmen nat van het zweet. Als versteend had ze gestaard naar de richting waaruit het geluid kwam, steeds dichterbij. Ze hield haar adem in toen er een gedaante het zonlicht in stapte. Het was Johannes.
‘Kom. Ze gaan al bijna beginnen. Ik weet een plek waar ze ons niet zullen zien.’ had hij gefluisterd. Vanaf dat moment had ze niet langer getwijfeld, en samen waren ze stilletjes het bos in gelopen.

Neeltje draaide zich rusteloos op haar zij. De bedstee maakte een droog krakend geluid. Met de rug van haar hand veegde ze wat zweet van haar voorhoofd. Ze wist niet of ze zich benauwd voelde door de warmte of door haar eindeloos malende gedachten. Neeltje vroeg zich af of Johannes betrokken was bij de verwoeste kerk. Ze kon het zich moeilijk voorstellen: de rustige Johannes die heiligenbeelden omver trok en tot puin sloeg. Zo wreed en gewelddadig. Ze voelde er net zo min voor als voor die gruwelijke kettervervolgingen. Maar de preek van het nieuwe geloof was prachtig geweest. Sinds die bewuste ochtend hoorde ze eindeloos de gebeden en verhalen van de predikanten in haar hoofd. Vanuit de struiken had ze gezien dat het halve dorp was uitgelopen om naar de preek te komen luisteren. Mannen, vrouwen, kinderen, veelal uit de armere gezinnen die na de mislukte oogst moeilijk rond konden komen. Ze stonden in een grote kring verzameld rond de predikant die uit Gent scheen te komen, en die het mooiste sprak van allemaal. Neeltje rilde toen ze dacht aan haar ouders. Papen. Een paar boze mannen waren er een scheldtirade over begonnen tegen het einde van de preek. Smerige papen. Dat waren zij. Dat was zij. Of was zij dat niet meer? Er waren mannen bij de preek aanwezig geweest met munten om hun nek en een bedelnap aan hun riem. Ketters, zou vader hen noemen. Er was iets aan die ketters wat haar aantrok, haast hypnotiseerde. Tegelijkertijd dacht ze aan de scherf van Maria in de zak van haar schort. Maria met haar eeuwige glimlach, die altijd zo goed naar haar verhalen geluisterd had. Wat zouden haar ouders doen als ze wisten dat ze naar de preek was gaan luisteren? En wat zouden de verwoesters van de kerk van haar vinden als ze wisten dat ze Maria nog altijd bij haar droeg?

Het leek een normale dag in het najaar te worden. De zon brak net door de wolken en de koele mist trok langzaam op. Neeltje liep haar gebruikelijke route richting het marktplein. Ze keek zoekend om zich heen. Normaliter voegde Johannes zich rond dit punt bij haar. Stilletjes besproken ze dan de geruchten die ze van beide hun vaders opgevangen hadden. Johannes vader droeg al een tijdje geen kruisje meer op zijn borst. Sinds de hagenpreek waren steeds meer mensen zich openlijk tegen de kerk gaan keren. Bij Neeltje thuis werd er aan tafel schande gesproken over de dorpelingen, en ze vreesde dat ze binnenkort niet meer op zichzelf naar de markt zou mogen. Ze had gehoord dat de prachtig sprekende predikant uit Gent opnieuw in de buurt was. Haar vader had aan tafel over hem gesproken met een diepe walging, maar Neeltje’s hart was heimelijk sneller gaan kloppen, en ze had zich direct voorgenomen om Johannes de volgende dag het nieuws te vertellen.

Johannes was laat. Ze bleef een tijdje staan wachten, tot de frisse ochtendkou haar dwong om weer in beweging te komen. Ze liep heen en weer om zich warm te houden. Johannes liet gewoonlijk nooit zo lang op zich wachten. Uiteindelijk besloot ze zich naar de herberg van Johannes vader te begeven. Ze liet zich daar meestal niet zien om geen argwaan te wekken, maar even door het venster gluren kon geen kwaad. Bij de herberg was het gelukkig stil. Het leek er niet op dat ze hier snel betrapt zou worden. Ze wierp een blik door het raam. Binnen leken geen kaarsen te branden. Stilletjes sloop ze de hoek om, naar de achterdeur van de kleine herberg. Tot haar verbazing stond de deur open. Neeltje’s keel voelde droog, ze kreeg een raar gevoel in haar buik. Haar hand gleed de zak van haar schort in, en omknelde de scherf van Maria zo stevig dat het pijn deed. Ze stapte twijfelend de donkere ruimte binnen. De tafels en stoelen lagen om, onder haar voeten voelde ze het gekraak van kapot aardewerk. Haar gedachten vlogen alle kanten op. Hadden ze niet onlangs een bijeenkomst georganiseerd in de herberg? Waren ze verraden, betrapt?
‘Johannes?’ Haar stem verdween in de duistere kamer. Ze liep verder het vertrek in en probeerde het onheilspellende geknars onder haar voeten te negeren. Uit het niets grepen twee sterke handen haar beet.
‘Luthers of paaps?’
‘Luthers.’ antwoordde Neeltje. De scherf van Maria brandde in haar hand.


Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram.