Spartaanse schoonheid – door Kim Bekkers

Er hangt een onrustige stilte in de kazerne. Mijn medesoldaten en ik kunnen de slaap niet vatten, de verwoestende tochten door Attica liggen nog vers in ons geheugen. Morgen keren we gelukkig terug naar onze vrouwen en zie ik eindelijk mijn geliefde Lydia weer. De gedachte aan haar blauwe ogen en roze wangen brengt een glimlach op mijn gezicht. Ik weet nog precies wanneer ik haar voor het eerst zag. We waren zeventien, nog niet eens oud genoeg om te trouwen en Lydia sprintte over het dorpsplein. Ze kwam zo snel voorbij dat ik slechts een glimp van haar schoonheid opving. Mijn maten en ik keken haar na, iedereen op het plein was nieuwsgierig naar haar. Lydia was het toonbeeld van de Spartaanse vrouw: jong, gezond en ze straalde kracht uit.

Ik besloot haar te volgen voordat iemand anders dat zou doen Ze was niet te missen. Worstelend bij de waterput probeerden twee soldaten haar wanhopig in bedwang te houden, maar Lydia gaf zich niet zo snel gewonnen. Ze klauwde en hoekte net zo lang totdat zij zich los kon trekken. Zodra zij zich over de put boog en ‘broertje!’ riep wist ik wat er aan de hand was. Ik had zelf in die put gelegen tijdens mijn eerste trainingsdagen. Er was weinig aan te doen. Wanneer je in de put gegooid werd, betekende het dat je zwak was. De waterput was een test, om te kijken of je nog de moeite waard was om in te investeren. De Spartaanse opvoeding begon al met zeven jaar en was bedoeld om jongens op te leiden tot geharde soldaten. De put was nog maar het begin van vele ontberingen. Ik werd zelf nog regelmatig geslagen en verhongerd. Er gingen weken voorbij dat ik aan mijn lot overgelaten werd in de wildernis met slechts een mes en een doek om mijn lijf. De leiders hadden gelijk, we werden er sterker van, maar tegen welke prijs?

‘Geen zorgen!’ riep Lydia. ‘Ik krijg je er wel uit.’
Ik liep richting de put en zag een jongen van een jaar of acht heftig proberen zijn hoofd boven water te houden. Hij spartelde paniekerig met zijn ledematen en hapte naar lucht.
‘Zwakkeling!’ riep iemand uit de menigte die zich rond de put verzameld had.
Lydia keek achterom en als blikken hadden kunnen doden dan was er geen enkele toeschouwer meer geweest. Zelfs de twee soldaten die haar zojuist nog hadden tegengehouden hielden afstand. Dat was de eerste keer dat we oogcontact hadden. Ik dacht dat ik iets in haar blauwe ogen zag verzachten toen ze in de mijne keek.

‘Je kunt hem helpen.’ fluisterde ik. ‘Maar niet nu. Niet met al deze mensen erom heen.’
‘Ze laten hem verdrinken!’ schreeuwde ze naar me alsof ik dat niet door had. Ze duwde me boos opzij en een warm vuur verspreidde zich door mijn lichaam. In een enkel ogenblik had ik alleen nog maar oog voor haar. Ik moest haar helpen, maar dat zou worden gezien als zwakte. Of erger, als verraad. Het verzet dat Lydia had getoond, had de zaak van de jongen al geen goed gedaan en om de schade te beperken moest ik haar daar zo snel mogelijk weg krijgen.
‘Je maakt het voor hem alleen maar moeilijker. Zeg dat hij moet overwinnen of verzuipen en loop dan achter me aan.’ zei ik zachtjes.
‘Dat kan ik niet.’ antwoordde ze. De pijn in haar ogen snijdt tot op de dag van vandaag nog steeds in mijn hart. Ik zag haar knipperen tegen de tranen en er zat nog maar één ding op.
‘Dan moet je me vertrouwen.’ Tot mijn verbazing knikte ze naar me. We kenden elkaar niet eens, maar misschien had zij het vuur tussen ons ook gevoeld.

Ik boog me over de put en gaf de jongen een geruststellende knipoog. Vervolgens schreeuwde ik: ‘Overwinnen of verzuipen!’ De menigte schreeuwde goedkeurend terwijl Lydia alweer onderweg was om haar broertje gerust te stellen. Ik greep haar middel vast met beide armen en gooide haar over mijn schouder.
‘Je broertje zou nog wat van je kunnen leren!’ grapte ik om de aandacht van de put af te leiden. De menigte liep bulderend van het lachen uiteen en langzaam maar zeker ging iedereen bij de put vandaan, op de twee soldaten na. Ik zocht een afgelegen plekje en liet Lydia van mijn schouders glijden. Haar ronde borsten streelden over mijn borstkas en toen haar gezicht langs de mijne gleed kon ik haar niet weerstaan. Ik kuste haar en met een harde ruk trok Lydia zich van me los en bracht mijn gedachten weer terug naar de werkelijkheid.
‘Is dat waar je op uit bent?’ brieste ze.
‘Nee, natuurlijk niet. Het. Het was. Ik wilde.’
‘Het doet er niet toe wat je wilde. Wat is je plan? Je hebt toch wel een plan, he?’
Ik herpakte mezelf zo goed als ik kon en probeerde niet aan haar zachte lippen te denken.
‘Het is vrij simpel. We moeten een flink stuk hout in de put zien te krijgen. Eentje die donker is zodat de soldaten hem niet zien, maar wel goed drijft. Je broertje zal alleen hoeven te dobberen totdat de soldaten hem eruit trekken.’
‘Hoe weet je dit zo zeker?’
‘Omdat ik ooit ook zo geholpen ben.’

De zoektocht naar het houtblok duurde lang, maar uiteindelijk slaagden we er toch in. Lydia moest met het blok hout wachten terwijl ik de soldaten zou afleiden. Ik liep naar een stel boeren aan de andere kant van het dorpsplein.
‘Willen jullie snel geld verdienen?’ vroeg ik. Daar hadden de boeren wel oren naar. Ik schoof hen mijn enige geld toe en liep vervolgens naar de soldaten.
‘Hoe doet hij het?’ vroeg ik nonchalant.
‘Hij leeft nog.’ grijnsde een van de twee.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik de twee boeren elkaar benaderen.
‘Hé oplichter!’
‘Wie noem jij hier een oplichter!’ klonk het vanaf de andere zijde van het dorpsplein. De boeren vlogen elkaar aan en de soldaten keken verschrikt op.
‘Wat zijn jullie voor soldaten?’ riep ik, kijkend naar het gevecht. ‘Schiet op!’
De soldaten renden onzeker richting de boeren en probeerden hen tevergeefs uit elkaar te halen. Die waren nog wel even bezig. Lydia verscheen met het blok hout en boog zich snel over de put. ‘Ga opzij!’ riep ze naar beneden. Ze liet het blok met een plons in de put vallen. ‘Nu goed vasthouden!’

We verdwenen uit het zicht en ik voelde hoe onze wegen zich langzaam begonnen te scheiden. Op het dorpsplein was de rust teruggekeerd en het daglicht begon langzaam de straten te verlaten. Lydia keek bezorgd over haar schouder richting de put en sloeg een arm om zichzelf heen.
‘Hij redt het wel.’ zei ik bemoedigend.
Ze pakte mijn hand en bracht die naar haar wang. ‘Heel erg bedankt.’
Allerlei vonken raasden door mijn lijf. Net toen ik dacht dat dit ons afscheid zou zijn, vroeg ze: ‘Blijf je nog even?’
We bleven de hele nacht samen in de buurt van de put. Toen haar broertje de volgende ochtend uit de put getrokken werd, was Lydia uitzinnig van vreugde. Ze vloog me om de nek en dat was de allereerste keer dat Lydia mij kuste.


Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram.