Offers uit het Oude Carthago – door Nienke Pool

1

“Je moet je niet verstoppen Elif, niet vandaag.”
“Ik verstop me niet, Bako, ik kijk.”
“Vertel me wat je ziet.”
“Ik zie de boten, ze maken me bang.”
“Morgen zijn ze weg, lieve kind. De Heilige Tanit staat niet toe dat haar stad wordt verwoest door Italische piraten. Ze zal ons redden, geloof me.”
“Tegen welke prijs?” vraag ik.
“De hoogste, maar is dat de schuld van de goden of van Carthago?”

Al sinds vanochtend zit ik op mijn vertrouwde plekje, verscholen tussen de begroeiing van de heuvelrug. Ik staar naar de oneindige zee. Wat zou ik graag weg willen varen om de avonturen, die mijn vader meeneemt van zijn reizen, zelf te beleven. Duizendmaal heb ik hem gesmeekt om mee te mogen op een van zijn lange tochten. Het zal nooit gebeuren, want ik ben zijn dochter en niet zijn zoon.

“De enige tocht die jij ooit zult maken is naar het land van je toekomstige echtgenoot,” zegt hij telkens tegen me met zijn ogen strak gericht op mijn pezige lichaam. “Net een jongen, het wordt nog niet eenvoudig om voor jou een geschikte man te vinden.”

Een man, ik moet er niet aan denken.

In alle vroegte ben ik het huis uit geslopen. Alleen de slaven waren al op om het ontbijt voor te bereiden. Met een paar vijgenkoeken en gekruid gerstebier ben ik naar mijn plekje op de heuvelrug gerend. Vanaf hier heb ik zowel uitzicht over zee als over de open plek in het bos achter mij.

Het allerliefst zit ik hier met Bako. Hij is mijn beste vriend, mijn enige vriend eigenlijk. Hij was er al bij mijn geboorte. Alleen hij weet van deze plek, maar hij zal mijn schuilplaats nooit verraden. Vandaag is hij gekomen om me te halen. Ik wil niet weg, ook al weet ik dat het tijd is. Ik ben bang voor wat gaat komen.

“Zal de honger morgen over zijn?” vraag ik zonder enige aanstalten te maken om te gaan. “En zullen de Italische piraten morgen weg zijn en geen gevaar meer vormen voor Carthago?” Met een zucht gaat hij naast me zitten, op zijn eigen plekje tussen de struiken. Zorgvuldig legt hij zijn lange baard over zijn kromme beentjes. “Het is nog niet eens zeker of de goden het offer wel zullen aanvaarden. Ze ruziën op dit moment en hebben nog niet besloten of ze plaats zullen nemen aan de goddelijke eettafel.”

Ik kijk naar zijn rimpelige gezicht. “Je zegt altijd dat de Heilige Tanit de stad, die ze zelf heeft gebouwd, niet zal laten verwoesten.”

“Zo eenvoudig ligt het niet, lieve kind. Het is haar zoon Baäl; hij is woest omdat Carthago zijn goden heeft onteerd,” legt Bako geduldig uit, terwijl hij mijn weerbarstige haren alvast in feestelijke vlechten probeert te draaien. “En Baäl heeft gelijk, Elif. Carthago verdient de straf die ze nu krijgt. De belegering, de hongersnood en zelfs het verontreinigde water; het is allemaal jullie eigen schuld.”

Ik kijk naar de kleine, gedrongen huisgod, die mijn familie al generatieslang dient en ik weet dat hij gelijk heeft. Resefs hebben immers altijd gelijk. Nog niet eerder heeft Carthago zich zo schandelijk gedragen en de zure vruchten smaken wrang.

2

Bako heeft werkelijk zijn best gedaan. Mijn haren wilden niet stijl blijven hangen en daarom heeft de resef gouddraden door mijn lelijke haren gevlochten. Hij wilde mijn lippen rood wrijven met het gedroogde bloed van de kameel die zo dadelijk geofferd gaat worden, maar dat heb ik resoluut geweigerd.

Nu loop ik achteraan in de stoet. Voor ons lopen mijn ouders en de andere families van de belangrijkste generaals. Ook zij hebben zich uitgesloofd om de mooiste offergaven te presenteren en ook hen heeft het niets opgeleverd. Drie generaals, drie dochters. De prijs die Carthago aan haar godin moest betalen, was nog nooit zo hoog. Maar onze zonden waren ook nog nooit zo grenzeloos geweest.

Een gebraden antilope, die druipt van de mierzoete honingsaus, wordt gedragen door vier slaven van de oudste generaal en ziet eruit alsof hij zo weg kan springen naar de vrijheid. Zijn grote ogen zijn besprenkeld met olijfolie en lichtjes aangebakken. Het lievelingshapje van Baäl. Geurige wierook bezwangert de lucht en stijgt naar mijn hoofd. Het is een eer om hier te lopen, dat weet ik. Eer die voelt als een steen om mijn nek terwijl ik probeer te zwemmen in de woelige wateren van de Mediterrane Zee.

Drie moeders lopen met gebogen hoofd achter hun mannen aan, waarbij ze voor de laatste keer hun dochters tegen zich aanhouden. De menigte juicht uitbundig en ik meen een zweem van opluchting te horen.

Zo loop ik door de straten van Carthago, waar een uitzinnige menigte langs de kant van de straten juichend bloemblaadjes over me heen strooit. Ze danken ons en zijn blij dat ze ons niet zijn. Ik durf ze niet aan te kijken, omdat ik weet dat dit offer hun enige kans op overleven is. Uitgehongerd en hopend op een wonder dat het tij doet keren. We komen aan op de open plek waar de Moloch rokend op ons staat te wachten. De muziek zwelt aan en een jonge priester zingt zijn mooiste lied.

De jonge priester in zijn gouden gewaad heeft als eervolle taak de offers naar Bako te brengen. Hoogstpersoonlijk zal de hoofdresef de offers vergezellen naar de Tafel der Goden. Hij neemt het offer van de jonge priester over en besprenkelt het met olie. Met het offer in zijn handen loopt hij langs de priesters die bloemblaadjes over hem heen gooien.

De gebraden antilope wordt als eerste op de hand van de Moloch gelegd. Daarna volgt een zebra-kop gevuld met gezoete ananas. Beide verdwijnen in de hongerige mond. Een rookpluim stijgt op uit de kieren van de immense godheid.

“Baäl aanvaart het offer! Een etmaal is verstreken en de inwoners van Carthago hebben ruimhartig hun offers geschonken. Laten we hem vragen of hij genoeg heeft gehad en Carthago zijn leiders mag behouden,” roept Bako. De Moloch gromt luid en vuur spuwt uit zijn mond. Bako schudt zijn hoofd. “Hij wil meer,” zegt hij. De resef van mijn vader gaat voor mij staan. Mijn vader knikt en ontwijkt hierbij mijn blik. Voorzichtig legt Bako zijn handen op mijn schouder. Samen lopen we naar de uitgestrekte hand van de Moloch. De aanwezigen houden hun adem in. De slaven komen in beweging en de arm gaat langzaam omhoog. Ik huil niet. Mijn moeder krijst. Helemaal ingepakt in doeken verdwijn ik langzaam in de rokende mond van Baäl. Even is het stil. Dan stijgt er een enorm gejuich op uit de menigte.

“Baäl eet!”


Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.