Buiten veilige muren – door Annejet Groenewegen van der Weiden

Dublin, april 1916

Clare liet zich vallen op een van de matrassen in de gang, maar ze betwijfelde of ze zou kunnen slapen. Na enkele dagen was ze nog steeds niet aan het strijdgeluid gewend geraakt en al haar spieren voelden gespannen. Toch hield ze haar ogen gesloten in de hoop dat ze dan tot rust zou komen.
Door het dunne matras heen voelde ze de grond onder zich dreunen, met trillingen die steeds heftiger werden. Ze wist wat hen te wachten stond en verstijfde. Op dit soort momenten was er niets wat ze kon doen, behalve hopen dat de gevechten zouden stoppen, dat ze zouden afdrijven naar een ander deel van de stad. Maar hopen ging haar niet meer zo gemakkelijk af als eerst.
Ze luisterde naar de weerkaatsende stemmen in de hal van het gebouw. Edward Daly klonk overal bovenuit, zoals een echte leider betaamde.
De geluiden van buiten bleven doorgaan en het voelde alsof de strijd die daar werd gevoerd, binnen was. Clare trok haar laken tot vlak onder haar ogen en zocht onder haar uniform naar haar rozenkrans, die ze met haar trillende vingers niet direct te pakken kreeg. Ze pakte de zwarte kralen een voor een vast. De constante herhaling leidde haar af van wat er buiten gebeurde. Hoe vaak ze de cirkel al had gebeden, wist ze niet meer. Nu vroeg ze weer of het allemaal voorbij mocht zijn.
Ze had het gebedssnoer van Maeve gekregen. Al vanaf de eerste dag had Clare hem gebruikt, niet om te bidden voor de vrije Ierse Republiek, maar om te smeken tot God om haar zus te beschermen.
Maeve. Hoe zou het met haar gaan? Even doofde het beeld van haar oudere zus de geluiden van buiten nog verder uit. Clare had haar niet meer gezien sinds het begin van de opstand, maar dat voelde langer dan de vier dagen die het nu waren. Toen Edward Daly hen had willen overtuigen mee te doen aan de opstand, had het hem niet veel moeite gekost. Zij waren klaar om te vechten. Als de Republiek er zou komen, dan zou dat ook dankzij hen zijn. Ze zuchtte als ze dacht aan de hoop die ze toen had gehad en vroeg zich af of Maeve het nu nog zou voelen.
Een dreun van buiten deed Maeve verdwijnen. Met haar ogen wijd open staarde Clare naar de buitenmuur voor haar, alsof die wel stand móest houden zolang zij haar ogen erop gefixeerd hield. In het park waar Maeve vocht, St. Stephen’s Green, was er geen stenen omhulsel om je in te verstoppen. Een traan rolde uit haar oog richting haar oor.
Terwijl het geweergeratel aanzwengelde, werd er in de grote hal van het gebouw een strijdlied ingezet.

Impatient for the coming fight
And as we wait for the morning’s light

Het leek een poging het gevaar te verdrijven, door harder te zingen dan de aanval van de tegenstander klonk. Ze kende het lied, maar voor het eerst zong ze niet mee.

Here in the silence of the night,
We’ll chant a soldier’s song

Daly zong ook nu het hardst, maar één stem viel Clare nog meer op dan de zijne, van een vrouw die klonk alsof ze Maeve had kunnen zijn. Haar zus wist met haar Ierse liedjes vrijwel iedere stilte in huis te doorbreken, met een bibberende maar toch krachtige stem. Zelfs in dit moment kon Clare glimlachen bij de gedachte aan hun thuis.
De geweren ratelden nog minutenlang door, tot alles uiteindelijk stopte. Het leek bijna alsof het strijdlied had gewonnen. Toen werd het stil.
Clare hoorde alleen haar eigen zucht. Nu pas merkte ze dat ze al die tijd haar deken had vastgeklemd. Haar knokkels deden pijn toen ze hem uit haar greep bevrijdde. Ze boog en strekte haar vingers een paar keer om het bloed weer op gang te brengen.
Nog voor haar rusttijd voorbij was, sleepte ze zich met moeite van het matras. De slaap die ze toch niet kon vinden, besloot ze niet verder te zoeken.
Ze moest via de centrale ruimte van het gebouw lopen om bij de gaarkeukens te komen. Eenmaal in de grote hal keek ze om zich heen. Wat deed ze nog op deze plek? Wat deden ze hier allemaal nog, naast wachten tot ze moesten opgeven?
De nieuwe gaten die in de voorkant van het gebouw waren geslagen, werden al afgezet met stukken hout. Door de openingen zag Clare de buitenwereld, die ze vier dagen niet had gezien. Ze voelden als een kans om alles achter zich te laten – ze zou zo naar buiten kunnen lopen, door de straten van Dublin haar weg naar huis kunnen vinden, en daar wachten tot alles over was, wat niet lang meer kon duren.
Clare zette een paar stappen richting de doorbroken muur, maar dwong zichzelf te denken aan Maeve, en nog meer aan haar moed.
Wat zou zij zeggen, als ik nu zou gaan?
Zonlicht scheen naar binnen en Clare keek weg van de gaten in de muur. Ze kon niet weg, niet naar huis, hoe graag ze het ook wilde.
In de verte leek Daly haar op te merken. Ze wendde haar ogen af en begon te lopen, maar kon daarmee niet voorkomen dat hij haar kant uitkwam. ‘Het gevaar is voorbij. De Republiek houdt stand,’ zei hij toen ze elkaar troffen.
Clare reageerde niet.
De Republiek kan me gestolen worden, dacht ze, wat heb je aan autonomie als je je geliefden ervoor verliest?
Wat haatte ze hem nu, de man die haar en Maeve had laten meedoen aan deze opstand. Die Maeve met een geweer de stad in had gestuurd, omdat hij dacht dat ze het aan zou kunnen. De man die naïef genoeg was om te denken dat de Britten tegen hen niets konden beginnen. Al eeuwenlang onderdrukten ze iedere vorm van opstand. Waarom zou dat nu anders zijn?
Ze keek hem aan en voelde zijn verwachting. ‘Leve de Republiek,’ zei ze.
Ze liep weg en wierp nog één blik op de voorste muur van het gebouw. De gaten waren inmiddels gedicht. Haar zicht werd wazig en met haar mouw depte ze in haar ooghoeken om tranen op te vangen voor ze zichtbaar werden. Voor het eerst keek ze uit naar het schillen van de aardappels in de gaarkeuken, omdat het misschien haar gedachten zou vervagen, net zoals het bidden van de rozenkrans dat deed.
‘Aan de kant!’
Ze herkende de stem van Bridget Kinnelly, die een vrouw ondersteunde. Clare zag hoe het tweed van haar jasje en rok op verschillende plekken donker was gekleurd. Over haar rug hing de Sam Brown-riem, die Clare ook droeg.
Margaret Hearty was hier vaker geweest. Als koerier bracht ze berichten voor de leiders in de Four Courts, het gerechtsgebouw van de stad. Clare had haar ooit een hand mogen geven bij een bijeenkomst van de Republikeinse vrouwenvereniging. Het was een harde, pijnlijke handdruk geweest, maar dat paste bij de vrouw die Margaret was.
Clare hielp haar naar een bed, waarna Bridget er direct vandoor ging op een tempo dat tussen wandelen en rennen in zat. Ze rommelde onderweg in haar zakken, en Clare zag iets op de grond dwarrelen.
‘Je laat wat vallen,’ zei ze nog, maar te zacht, en Bridget was al verdwenen. Clare raapte het stuk papier op en inspecteerde de legitimatie van het Rode Kruis. Ze stopte hem voor nu in de zak van haar eigen tweedjasje.
Toen richtte Clare zich tot Margaret. Het liefste wilde ze haar vragen of ze in St. Stephen’s Green was geweest, hoe het daar was, maar ze durfde niet nu ze haar zo zag.
‘Geef dit aan Daly,’ commandeerde Margaret haar. Ze ademde zwaar tussen haar woorden. ‘Het heeft haast. Zeg hem dat iemand anders verder moet, naar de GPO.’
Aan het General Post Office had Clare al vaker gedacht. Het was de plek waar alles begonnen was, en vanwaaruit alles nog steeds werd aangestuurd, als de kern van hun verzet.
Ze haastte zich de grote hal in, die groter leek nu ze er zocht naar één persoon in de mierenhoop. ‘Edward!’ riep ze.
Met ogen die gefixeerd waren op niets staarde de commandant naar de muren van het gebouw. Pas toen ze voor de derde keer riep, leek hij haar te horen.
‘Dit heeft Margaret Hearty overgebracht, maar ze is onderweg beschoten. Het moet naar de GPO. Met haast.’
Clare voelde dat het misschien niet gepast was om te blijven staan, maar toch keek ze toe hoe Daly de kleine envelop openritste met één soepele beweging van zijn vinger.
Hij mompelde in zichzelf, maar hard genoeg zodat Clare het kon horen. Even voelde ze zich zijn vertrouweling, de laatste, nu er al zoveel mensen waren weggevallen. Ze luisterde goed om zijn gemompel te kunnen verstaan.
‘…aanval op St. Stephen’s Green… gewonden… stuur meer manschappen…’
St. Stephen’s. De plaats waar Maeve vocht. Ze wou dat ze niet had geluisterd, dat ze was weggelopen, dat ze niet zo nieuwsgierig was geweest.
Clare probeerde oogcontact met hem te maken. Waarom stond hij daar nu maar, te staren naar het stuk papier alsof de woorden dan zouden veranderen?
‘Het moet snel naar de GPO,’ instrueerde Clare hem nogmaals, nu Daly niet reageerde. Ze voelde haar hartslag onder haar ribben.
‘Kan Hearty echt niet verder?’ vroeg hij.
Clare schudde haar hoofd, zo hard dat het zeer deed, zodat hij het niet kon betwijfelen. ‘Kunnen we zelf geen manschappen sturen?’ vroeg ze. ‘Dat scheelt tijd.’ Hoopvol keek ze hem aan, maar direct schudde Daly van nee.
‘Niet zolang er zoveel wordt gevochten rond ons gebouw. Iedereen die hier is, hebben we nodig. Alleen vanuit de GPO kan hulp komen, ben ik bang,’ zei hij en hij hield het telegram omhoog. Hij bleef om zich heen kijken, alsof hij zocht naar iemand die net nog voor hem stond. ‘Waar is Deirde, of is zij ook al weg? Is er nog iemand die we kunnen sturen?’
‘Ik ga wel,’ zei Clare, voor ze het zelf wist. ‘Ik zal het bericht naar de GPO brengen.’
Daly zuchtte en keek even langs haar heen. ‘Het is gevaarlijker dan het lijkt, Clare. En je bent hier nodig.’
‘Er is niemand anders!’ Ze hief haar armen, in de leegte. ‘Ik ken de stad, Edward. En niemand hier heeft me zo hard nodig als Maeve.’
Hij glimlachte zacht toen hij de naam hoorde. ‘Voor de Republiek,’ zei hij, terwijl hij haar het telegram overhandigde, ‘en voor Maeve.’ Hij keek haar recht in de ogen en drukte haar nog iets in de hand.
De revolver woog zwaarder dan verwacht.
Vlug sprak ze de route door met Daly, meer omdat hij dat graag leek te willen. Eerst naar Strand Street langs het water, alleen als het veilig is, dan naar Abbey Street, en via William’s Lane naar de GPO – een route die ze met haar ogen dicht zou kunnen lopen.

Zodra Clare bij een gat in de muur van de Four Courts stond, zag ze hoe dik de muren eigenlijk waren. Straks zouden ze haar niet meer beschermen. Met één been nog binnen het gebouw bleef ze daarom staan, wachtend op niets, maar zonder dat ze zich kon bewegen. Het steen voelde koud onder haar hand.
‘Succes, Clare,’ hoorde ze Daly achter zich zeggen. ‘Denk aan de Republiek. Denk aan Maeve.’
De woorden duwden haar in de rug en zonder om te kijken liep ze weg, zodat ze zeker wist dat ze niet meer terug zou gaan.
Aan de zijkant van de Four Courts passeerde ze de barricades die rond het gebouw stonden. Een soldaat wees haar een plek aan waar ze door de stapel voorwerpen heen zou kunnen. Daar tuurde ze door een kier tussen twee tonnen en liet ze zich over het hout heen helpen door de soldaat. Omdat ze zijn hand vasthield, voelde ze de hare trillen. Nog voor ze erover was, omklemde ze haar revolver, enkel omdat die haar nu een veiliger gevoel gaf.
Rond het gebouw was het weer rustig geworden sinds de aanval van zojuist, maar in de verte hoorde Clare geweerschoten. Waar het vandaan kwam, kon ze niet bepalen, maar terwijl ze zich richting de rivier de Liffey haastte, leek het geluid zachter te worden.
Vanaf een afstand zag ze een wachtpost met soldaten en ze hield in. Het moesten wel Ieren zijn, die daar waren gestationeerd om de Four Courts te beschermen, maar nu wist ze het niet meer zo zeker.
Ze naderde hen langzaam, klaar om weg te rennen als ze toch niet aan haar kant zouden staan.
Een van de soldaten zag haar, trok zijn wenkbrauwen op, maar liet het geweer om zijn schouder onaangeroerd.
Ze wees op de speld van de vrouwenvereniging op haar riem, maar het leek hem weinig uit te maken. ‘Wachtwoord?’ zei hij alleen.
Even bleef ze stil. Ze had het wachtwoord ooit gehoord, maar had niet eens geprobeerd het te onthouden – in de gaarkeukens had je immers geen wachtwoorden nodig. Ze staarde in de verte en dacht terug aan het moment waarop het haar was verteld. Haar wenkbrauwen knepen samen. ‘Wireless,’ zei ze dan, en de soldaat stapte voor haar opzij.
Toen ze bij het water kwam, bekeek ze Dublin voor het eerst in dagen. De rivier lag erbij zoals altijd en leek als enige niet te weten dat alles nu anders was. De zon reflecteerde op het wateroppervlak en Clare beschermde haar ogen.
Haar stad. De gebouwen rond het water waren grotendeels weggeslagen. Op weg naar Strand Street passeerde ze uitgebrande auto’s, verlaten fietsen en achtergelaten soldaten die nooit meer naar huis zouden terugkeren. Als ze in de verte keek, zag ze dat op een paar plaatsen een vage rookwolk opsteeg. Ze richtte haar ogen op de straatstenen voor haar. Dit was blijkbaar wat ze wilden opgeven voor een vrij land, ook als het nodig was dat land eerst kapot te maken.
Met het telegram in haar zak had Clare geen tijd er nog langer over te denken. Ze rende langs de gebouwen aan Strand Street, waar ze meer uit het zicht was. In de verte zag ze een groter voertuig dan ze ooit had gezien de hoek om draaien. Met één sprong stond ze onder het portiek voor een winkeldeur. Door de afstand durfde ze om de hoek te kijken.
Langzaam rolde het op zijn rupsbanden, met een ratelend geluid, haar kant uit. Ze wist dat het de Engelsen moesten zijn, want ze dacht niet dat zij als opstandelingen dit soort voertuigen hadden. ‘Hoe hadden we dit ooit kunnen winnen?’ mompelde ze zacht tegen zichzelf.
Onder haar kleding, in haar nek, greep ze naar haar rozenkrans om te bidden dat de tank een andere kant uit zou gaan, zodat ze verder kon, of dat hij in ieder geval niet dichter bij haar zou komen. Ze liet de ketting los zodra het gevaarte stopte, maar hield haar adem in toen het zich richtte op een gebouw schuin tegenover haar, aan de andere kant van de straat.
Bang voor het geluid dat misschien zou volgen, drukte ze haar oren volledig dicht. Ze verstopte haar gezicht nog verder achter de muur zodra een groep soldaten één voor één uit de tank sprong.
Een van hen inspecteerde de omgeving, zag ze. Ze wilde wegkijken, deed het niet op tijd, en even dacht ze dat hun blikken elkaar kruisten. Ze draaide haar hoofd weg en verdween volledig in het portiek. Daar maakte ze zich zo klein mogelijk in de hoek van de muur en de deur. Als hij haar had gezien, hoe lang zou het hem dan kosten om bij haar te komen? In haar hoofd telde ze de seconden terwijl ze zich voorstelde hoe hij haar kant uitliep.
20… 21… 22…
Bij 23 kwam ze niet, want haar seconden werden doorbroken door een geluid dat harder was dan ze zich had kunnen voorstellen. Ze viel om, en met geen enkele kans zichzelf nog op te vangen werd ze hard tegen het gebouw geslagen. Ze hoorde een fluittoon waarvan ze niet wist of die uit haar omgeving of uit haar hoofd kwam.
Door de hoeveelheid stof die in de straat hing, kon ze niet zien wat er van het gebouw over was. Snel besloot ze van de gecreëerde onzichtbaarheid gebruik te maken, en ze begon te rennen richting de zijstraat die ze moest hebben om bij Abbey Street te komen. Ze zwikte haar enkel op een brokstuk dat ze niet kon ontwijken, en het brandde terwijl ze doorrende.
Met piepende adem zocht ze op Abbey Street naar de ingang van William’s Lane. Ze had de toegang naar het zijstraatje altijd bijzonder gevonden, met gelige zuilen aan beide kanten. Alsof het je naar een andere wereld leidde als je eronderdoor ging, de stad uit.
Zonder om de hoek te kijken glipte ze het smalle straatje in. Aan het einde zag ze Prince’s Street, waar ze de GPO in zou kunnen.
Clare hield haar ogen gericht op het einde van de steeg, die langer was dan ze zich herinnerde.
Ze stopte met lopen zodra het licht werd versperd. Vanaf de andere kant van de smalle steeg kwam een groep soldaten op haar af. Clare keek achterom naar waar ze vandaan was gekomen. Ze berekende haar kansen, maar kon niet bewegen. Met haar rug tegen de muur bleef ze staan, durfde niet naar links te gaan, maar ook niet naar rechts. Ze haatte het dat ze nu verstijfde, dat ze niet eens weg kon rennen. Onder haar jasje kon ze de kleine envelop bijna voelen. Terwijl de soldaten haar naderden, zag ze Maeve voor zich in St. Stephen’s, ook al wist ze niet precies hoe het park er inmiddels uit moest zien. In haar hoofd hoorde ze de geweerschoten. Even dacht ze aan wat er kon gebeuren als er geen versterking kwam, tot een harde stem haar wakker schudde.
‘Mevrouw!’ riep een van hen, een man die de officier moest zijn. Hij kwam dichter bij haar staan dan nodig was. ‘Waar gaat u heen?’
Clare ademde zwaar. Met haar ene hand omklemde ze stevig de revolver in haar jaszak. ‘Ik…’ was het enige wat ze kon uitbrengen.
Het metaal voelde vettig onder haar bezwete vingers, die zich langzaam rond de trekker bogen. Clare keek naar de riem van de soldaat, waar eenzelfde geweer aanhing, dat ook hij omklemde.
Zo lang als ze de stilte kon rekken, dacht ze na over haar woorden. Met haar vrije hand friemelde ze in haar andere jaszak, waar iets in zat. Ze vouwde aan een hoekje en vroeg zich af wat het was.
Bridget.
Clare trok in één beweging het stukje papier uit haar jaszak.
‘Ik ben van het Rode Kruis. Bridget Kinnelly,’ zei ze, want ze wist dat de naam op de legitimatie stond. ‘Ik ben nodig in het Jervis ziekenhuis en moet er nu direct heen.’
Ze wist dat haar verhaal misschien niet geloofwaardig was – als ze naar Jervis moest, dan was dit niet de meest logische route om te nemen. Clare twijfelde of de officier dat, als Engelsman, ook doorhad.
Hij inspecteerde het stuk papier en ze liet haar vingers nog niet los van de revolver. Toen seinde hij naar twee soldaten achter hem. ‘Zij lopen met u mee. Om zeker te weten dat u naar het ziekenhuis gaat.’
Clare knikte direct om maar door te kunnen, voor hij bedacht dat het ook nog nodig was om haar zakken te doorzoeken.
Ze volgde de soldaten zonder iets te zeggen. Aan het einde van de steeg sloegen ze linksaf naar het ziekenhuis, dat niet ver weg was.
Voor de ingang zetten de soldaten haar af. Even bleven ze staan, alsof zij ook onzeker waren wat ze nu moesten doen. Clare knikte naar hen als teken van dank, in de hoop dat ze dan om zouden draaien. Ze voegde er een paar weifelende passen richting de deur aan toe.
Loop door, loop door, zei ze in gedachten tegen hen.
Toen nam een van hen het voortouw – hij draaide om en beende weg, waarna de ander volgde.
Clare moest dezelfde weg terug en zette voorzichtig een paar stappen die kant uit, bang dat ze om zouden kijken als ze bewoog, en zo alsnog betrapt zou worden op haar leugen.
De soldaten liepen hard, en op een afstand die te dichtbij voelde, volgde ze hen dezelfde kant uit, omdat er geen tijd meer was om langer te wachten dan dat. Ze was te dicht bij de GPO om te treuzelen. Als ze zich zouden omdraaien, zou ze schieten, besloot ze, en hoopte daardoor nog meer dat ze niet om zouden kijken. Maar de soldaten keken niet om, alsof ze al vergeten waren dat zij er ooit was geweest.
Zodra ze William’s Lane weer indraaiden, begon Clare te rennen, zonder verder na te denken. Het laatste stuk. Haar benen deden pijn door de krampachtige pas die ze heel de weg had gehad, en de wind blies hard in haar gezicht, alsof hij haar wilde dwarsbomen.
Zo makkelijk houd je Clare O’Greane niet tegen, dacht ze.
De kralen van de rozenkrans bewogen onder haar kleding en sloegen tegen haar hals bij iedere stap die ze zette. Daarmee dacht ze aan Maeve en rende ze verder, nog harder dan eerst.
Bij een barricade voor de zij-ingang van de GPO werd ze binnengehaald. De soldaten zagen haar speld, haar pak, en hielpen haar over de houten versperring heen.
Haar spieren trilden terwijl ze klom, en de onderkant van haar rechtervoet verkrampte. Haar benen hadden haar haast eigenlijk niet kunnen bijhouden.
‘Rode Kruis?’ vroeg een van hen, en hij wees naar het briefje dat Clare nog steeds in haar hand geklemd hield.
‘Nee,’ zei ze, en ze haalde het telegram onder haar kleding vandaan. ‘Koerier. Het is dringend.’
Samen met de soldaat drong ze zich een weg door de wirwar van mensen in de GPO. De hele zwart-wit geruite vloer was bedekt met brokstukken en stof, zodat het patroon eronder bijna niet meer zichtbaar was.
De soldaat liep snel en Clare kon hem met moeite volgen. Nu ze binnen was, merkte ze hoe moe ze was.
‘Pearse,’ de soldaat sloeg een man op zijn schouder, ‘dringende koerier.’
Met een een rechte arm stak Clare de reeds geopende brief naar voren, die hij vlug ontvouwde. Zijn donkere ogen zoefden over de paar regels tekst.
Clare haalde dieper adem dan ze haar hele tocht had gedaan. Met een arm steunde ze tegen een pilaar. Ze dacht aan Maeve en de hulp die naar haar toe zou gaan, en bij die gedachte ontspanden haar schouders, voor het eerst. Nu kon ze enkel bidden dat het genoeg zou zijn. Meer kon ze niet doen, sprak ze zichzelf toe.
Pearse keek op van de brief. Zijn wenkbrauwen namen een vorm aan die zorgen toonden en die Clare deed schrikken.
‘Clarke!’ riep hij harder dan nodig naar een man die iets verderop stond. ‘Kunnen we nog mensen sturen naar St. Stephens Green?’
Clarke bleef even stil. Clare bekeek zijn gezicht aandachtig, op zoek naar iets van hoop, die ze nu zo graag zou zien, maar die ze niet bij hem vond.
‘Ik ga kijken of ik iets kan doen,’ zei hij toen tegen hen beide. ‘Ik kan je niets beloven, Pearse.’
Clare voelde aan haar rozenkrans, maar kon geen woorden vinden.
Voor hij wegbeende, richtte Pearse zich tot haar. Met ingehouden adem wachtte ze op wat hij ging zeggen.
‘We zullen iedereen die kan vechten nodig hebben.’

 


Heb je genoten van het verhaal? Luister dan ook naar de podcast van Historische Verhalen, waar we met auteur Annejet Groenewegen van der Weiden in gesprek gaan over de historische achtergrond en het schrijfproces. Meer lezen van Annejet? Neem dan een kijkje in onze webshop, waar Historische Verhalen. Korte verhalen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden is. Voor deze bundel schreef zij een verhaal over een Amsterdamse boekhandelaar, waarmee ze tweede werd in de schrijfwedstrijd die ten grondslag lag aan deze bundel.