Claire obscure – door Annette Rijsdam

Maria de Grebber aan Judith Leyster (Haarlem 1628)

 Mijn allerbeste vriendin Judith,

 Hoe minder helder scheen de zon vanochtend dan gisteren, toen jij ons nog gezelschap hield. Het lukte mij geenszins mijn penselen op te pakken. Pieter vulde de ochtend met een smadende omlijsting voor mijn bedroefde gedrag maar ook jij bent je wel bekend met mijn broer zijn judasstreken.  Diep van binnen weten wij beiden dat hij jouw afwezigheid gelijk zo mist als ik jou.
Een kans zoals jij hebt gekregen is een zeldzaam gegeven, alleszins voor een vrouw van minder fortuinlijke gronden, ongeacht haar talent.  Maar wees spaarzaam met het bezielen van dat talent, Judith. Ook zij is kostbaar en snel geschonden. Wees daarom niet bedroefd naar mijn vaders woorden. Maar hoor de wijsheid in hen. Hij ziet je graag, niet enkel als vakkundige leerlinge maar tevens als een zeer nabije vriendin van de familie. Wellicht is er een mogelijkheid om het talent waarmee je bezegeld bent in verdere ontwikkeling te laten bloeien in het atelier van de familie De Grebber. De heer Hals bevindt zich in respectvol gezelschap maar is in mijn vaders ogen niet de juiste meester voor het delicate talent van een jonge vrouw als jij Judith. Ik hoop snel weer van je aanwezigheid te kunnen genieten. Tot de dag komt dat wij elkaar weer zullen ontmoeten, zal ik je schrijven en zoals mijn erewoord het betaamt al jouw schrijven, na het toevertrouwd te hebben aan mijn hart, te verbranden.

Voor altijd aan jou toegewijde en liefhebbende vriendin Maria

*

Een lentewind zuchtte door het open raam, speelde met de gordijnen en liet zo een schuchter daglicht haar weg naar binnen vinden. De zon gleed tussen omgevallen doeken door, kaatste tegen het lage houten plafond, vermeed de chaos aan penselen en omgevallen terra cotta potten, en leek te dansen tussen de ezels door om zich uiteindelijk op één plek te concentreren.
Vanachter  mijn werktafel bekeek ik haar. Ook zij leek te dansen, maar dan met haar doek.  De dood gewreven olieverf, die ik vermorzelde onder mijn stenen loper, kwam weer tot leven door haar penselen. Was het haar onbevangenheid of begreep ze de essentie van een schilderij?
‘Wat is een schilderij voor jou, Judith?’ Ik concentreerde me op het fijngemalen metaal, schraapte het zorgvuldig van de stenen plaat af om zo haar blik te ontwijken.
Ze zweeg, samen met haar penselen die ze één voor één op het houten tafeltje naast zich neerlegde. Langzaam keek ik op. De zon streelde lustig haar bruine krullen. Een kleine denkrimpel vormde zich op haar voorhoofd. ‘Een momentopname van hoe het leven echt is,’  de lentewind vond een gelijke in haar stem, ‘niet hoe het moet zijn, of hoe we graag willen dat het zou moeten zijn. Maar puur en oprecht hoe het is.’
Ik glimlachte en genoot van haar jeugdigheid. De lijnolie die ik met de pigmenten mengde, kroop over mijn huid. De nootachtige geur streelde mijn neus.
‘Mag ik je schilderen Judith?’
‘Mij? Ik ben maar gewoon een schilderleerlinge.’ Lachend pakte ze haar schilderspullen weer op.
‘Ik wil jou, oprecht en puur, proberen te vangen op het doek.’
Ze glimlachte instemmend, en ik glimlachte terug.

*

Maria de Grebber aan Judith Leyster (Haarlem 1629) 

Mijn allerbeste vriendin Judith,

Bevreesd en vol twijfel las ik jouw vorige brief. Het bevreemdde mij dat een vrouw van jouw kunde en talent zich zou laten lenen om zich te laten verbeelden als zigeunermeisje. Maar mijn weifelingen bleken ongegrond bij het zien van het schilderij.  Wat een waarlijk kunstwerk heeft de heer Frans Hals geleverd. Het levensplezier dat ten alle tijde uw gelaat streelt, is door hem zeer kundig vertaald naar het doek. Uiteraard zal ik mijn felicitaties in eigen persoon aan je overbrengen zodra we elkaar weer in levende lijve zullen ontmoeten, maar ik was zo verrukt bij het zien dat ik per ommegaande dit schrijven stuur. 

Voor altijd aan jou toegewijde en liefhebbende vriendin Maria.

 *

Minutenlang had ik staan staren. Ik observeerde niet zoals gewoonlijk, de lichte en donkere vlakken in compositie brengend met elkaar. Nee, ik staarde. Volledig bevangen door de sprankel in haar lach. De blik in haar ogen die het leven uitdaagde. Voorzichtig liep ik naar haar toe. Langzaam, met trillende vingers en ingehouden adem, knoopte ik het rode korset losser en liet de bandjes tot  halverwege haar schouders glijden.
Zwijgend liet ze me begaan.  Mijn vingers ontwarrend door haar donkerbruine krullen, strelend langs haar hals tot ik ze weer liet rusten op haar schouders. Ik twijfelde, keek naar  mijn eigen handen en zag hoe de scheuren in mijn huid door pigment gevormd waren. Het leven dat als olieverf langzaam opdroogde aan de lucht.   Verlegen pakte ze mijn hand en kuste de ruwe plekken weg. Ik liet haar en keek toe hoe ze opstond en zich langzaam omdraaide. De jurk schoof van haar schouders en viel op de grond. De hemel glurend tussen de dichtgeschoven gordijnen door, streelde met zonlicht haar bleke huid. De avondkou die het olielampje deed flikkeren, maakte met zijn aanraking haar tepels hard. Mijn handen waren daar om ze te verwarmen. Ze nodigde ze uit en ze namen een eigen weg. Een warme gloed kroop over haar wangen en ik aanschouwde schoonheid in totale ontlading.

*

Maria Coenratsz de Grebber aan Judith Leyster (Haarlem 1630)

Mijn allerliefste Judith,

Met bonzend hart heb ik de laatste brief gelezen van jouw hand gelezen. Het deed mij denken aan de heimelijke, en tevens zeer wellustige, vertellingen uit verboden boeken waarvan het schaamrood nog steeds mijn kaken kleurt.
Maar lees alsjeblieft mijn waarschuwing, liefste Judith. De woorden die jij schreef zullen mijn diepste geheim blijven maar de aanrakingen en gevoelens door jou omschreven behoren tot het huwelijksbed en kunnen niet van zuivere aard zijn tussen een getrouwde man en zijn leerlinge.
Mijn vader beschreef onlangs dat het werk van de heer Hals dusdanig van aard lijkt te zijn als beïnvloed door een mysterieuze entiteit. Ik hoop dat mijn stilzwijgen als antwoord op zijn observatie mij en daarmede ook jullie thans niet heeft verraden. Schrijd met terughoudende schreden, liefste Judith. De gevoelens die jullie koesteren sijpelen door het schilderdoek het volle licht in.

Voor altijd aan jou toegewijde en liefhebbende vriendin Maria

 *

De meeste leerlingen hadden zich met de herfstzon teruggetrokken uit het atelier. Het licht was schraal, enkel twee olielampen en een kaars. Al het licht dat ik nodig had, schilderde ik op mijn doek.
Alleen zij was gebleven, zoals ze iedere avond deed. Van een afstandje bekeek ze haar werk. Over haar schouder heen keek ik haar weer recht in de ogen aan. Haar frisheid streelde mijn gezicht. Onbedoeld glimlachte ik naar het zelfportret. Ze koketteerde met haar kunsten en haar status. De jurk, enkel gedragen door de welgestelden, zat haar als een keurslijf. De kanten kraag afgezet met parels woog als een molensteen om haar nek.
Het is een gewaagd meesterstuk. Uitdagend en ongrijpbaar tegelijk,’ complimenteerde ik  haar en mijn handen zochten langs de baleinen van haar jurk naar een soortgelijk compliment. Of beter gezegd, naar bevestiging. Het meesterstuk prijkte in haar glorie ten midden van het vervallen atelier. Menigmaal had zijzelf op dezelfde wijze voor mij gestaan, zich bewust van al haar schoonheid en kracht. Zo wilde ik haar weer. Haar levensstroom in al haar naaktheid voor mij.
‘Dit is precies hoe ik ben.’  Lachend draaide ze zich naar me toe, haar lippen iets van elkaar alsof ze nog iets wilde toevoegen, iets wat mij misschien in haar werk betrok. Maar met een knipoog verdween ze uit het atelier.

*

Maria Coenratsz de Grebber aan Judith Leyster (Haarlem 1631)

Mijn allerliefste Judith,

Aanschouw bij deze mijn oprechte verontschuldiging voor het uitblijven van mijn schrijven. Beide onze levens lijken elkaar momenteel niet te raken, nee zelfs uiteen te drijven naar ik vrees. Gun mij dit moment mijn zwijgen aanschouwelijk te maken want spijt zal eeuwig mijn gezel zijn als ik nu niet spreek.
Het was mijn zeerste ontsteltenis kennis te moeten nemen van jouw betrekking bij de heilige doop eender Hals zijn geborene. De hoedanigheid als getuige draagt een nauwe, mogelijkerwijs zelfs intieme, band uit met een of beider ouders. De vuilsprekerij die als een ongewenst gewas zich manifesteert onder de stenen van Haarlem is onverteerbaar en nauwelijks uit te roeien. Ik draag hiermee mede mijn vaders waarschuwing met mij. Er wordt gekonkeld over zaken die een ondernemende vrouw als jij enkel kunnen schaden in al jouw schitterende facetten.
Lieve Judith, wees zacht in het geruststellen van mijn wezen en laat de aard van jouw relatie met de heer Hals niets anders zijn dan dat van leerlinge en meester. Wees wijs en geen Hagar, mijn vriendin. Kunst en romantiek zijn gebonden in het schildersdoek, maar vinden daarbuiten geen levensadem. Concentreer al je kunde voor het meesterstuk waarmee de droom voor een eigen atelier in vervulling zal kunnen gaan. Ik gun het je van allerharte.
Laat dit schrijven geenszins de kleur uit onze warme relatie doen verschieten, het zijn mijn zorgen en beste intenties om jou net zo gelukkig te zien als dat ik mij sinds kort mag voelen met Wouter Coenraetzs.

Voor altijd aan jou toegewijde en liefhebbende vriendin Maria

*

Een stormwind beukte tegen het kleine venster aan. Donkere wolken verdrukten het zonlicht. Een klein olielampje deed de vlammen dansen op haar gezicht. Ik zat aan mijn werktafel en wreef aandachtig de verf met mijn stenen loper. De geur van lijnolie irriteerde mijn neus.
Het levensvuur in haar ogen dat me ooit deed sprankelen, verschroeide nu mijn huid. Zonder dat ik het doorhad was ze in mijn ziel gekropen. Ze was het licht dat mij deed schijnen. Ik zag het in alles wat ik deed. In alles wat ik aanraakte, zat ze. Ik had haar gevangen en losgelaten op mijn doek. En daar wilde ik haar houden. Maar het scheurde. Ze wilde vrij zijn.
‘Dit is buitenproportioneel. Je hebt niet het recht om mijn leerlingen weg te kapen uit mijn atelier,’ ze siste haar woorden. Haar lippen nauwelijks van elkaar. Ik wilde ze kussen, de lust weer proeven die danste op haar tong. Maar vooral wilde ik haar doen stoppen met praten zodat ik de waarheid in haar beschuldigingen niet kon horen. Het was een laffe daad, voortgebracht door noodzaak. Was dat een excuus? Had ik het recht om een leerling van haar te schalken in de hoop haar ooit weer hier terug te krijgen?
‘De leerling in kwestie komt hier beter tot zijn recht,’ eigenlijk wilde ik zeggen dat zij hier beter tot mijn recht kwam, hier in mijn atelier, onder mijn handen. ‘Jan Miense kan je niet gelukkig maken,’ zei ik uiteindelijk. Mijn stem was niet meer dan een fluistering.
De manier waarop ze haar mond opendeed maar niets zei, verraadde dat ze niet wist hoe ze hierop moest reageren. Mijn bekentenis kwam te abrupt. Maar bij het straktrekken van haar lippen, het spannen van haar kaken, zag ik hoe een minnaar door de mand was gevallen.
‘Is dàt waar dit omgaat?’ haar woorden kwamen van ver, alsof de kilte ook een afstand was geworden, ‘ben je werkelijk bereid om mijn levenswerk, mijn atelier te gronde te richten, in jouw pathetische zoektocht naar mijn geluk? Die tijd is voorbij.’
De stenen loper schaafde over mijn vinger, mijn huid scheurde en het bloed vermengde zich met de verf.
‘Ik zal mijn beklag doen bij de deken van het schildersgilde zonder enige explicatie van dit dispuut en daarmee is het klaar. Tevens zijn wij.’
Voor de laatste maal zag ik haar weglopen uit mijn atelier. ’Heb je ooit van me gehouden?’ Mijn stem hield haar halt bij de deur. Nog eenmaal keken die sprankelende ogen mij aan.
‘Als je het oprecht gevraagd had wel.’
Ze lachte niet, maar ik glimlachte terug.

*

Maria Coenraetsz de Grebber aan Judith Leyster (Enkhuizen 1635)

Mijn allerbeste vriendin,

het bedroeft mij zeer om kennis te moeten nemen van de misere die zich heeft binnengedrongen in jouw bestaan. Ik kan mij enkel ten dele indenken hoe het in jouw positie moet zijn, maar ik benadruk je, mijn beste Judith, mijn huis zal je altijd verwelkomen. Ik hoop dat je troost kan vinden in de gedachte dat het zuiverste hart altijd de zwaarste stormen zal moeten doorstaan. Maar oh, dat hart van jou, lieve Judith, is in haar zuiverheid net zo ondoorgrondelijk. Berust er heus waarheid in hetgeen mijn broer Pieter mij vertelde? Hij was onlangs bij ons op bezoek samen met zijn trouwe vriend Jan Albertz, de priester waar ik je in mijn vorige brief over schreef die meer kennis en muzikaliteit bezit dan Koning David, en ofschoon zij beiden een zware beproeving moeten doorstaan, vertrouwde Pieter mij de kwaadsprekerij toe die Haarlem blijkbaar in haar greep houdt.
Ik heb mijn vader terstond geschreven om de deken van het schildersgilde ertoe te bewegen het disput enkel te omschrijven als een misverstand omtrent een weggelopen leerling. De aard van het geheel behoeft geen benadering van het felle daglicht, aldus jouw mooi geschreven woorden eerder deze maand.
Maar allerliefste Judith, zou je voor eens het advies willen aanhoren van een vriendin uit liefde gesproken? Zoek de beheersing van je emoties in dezelfde deugdelijkheid en kundigheid als dat je de penselen kan beroeren. Jan Miense Molenaar is wellicht niet de man die je hart zal kunnen bekoren maar een veilige toekomst en financiële zekerheid is in deze roerige tijden veel waard. De vrees voor talent dat door een liefdeloos huwelijk zal opdrogen lijkt mij ongegrond.
Liefde stopt niet maar kan weer opbloeien als ook een tulp dat ieder voorjaar weer aan ons verschijnt. Het talent waarmee jij gezegend bent is als een ster die het helderste schijnt in de meest donkere nacht.

Ik hoop met heel mijn hart en wezen dat de juiste beslissing zich spoedig aan je voordoet.

Voor altijd aan jou toegewijde en liefhebbende vriendin Maria

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.