De nacht van Bonifatius – door Mathijs van der Loo

Anagni, in het huidige Italië, 1303

‘Sicut erat in principio, et nunc…’ Pedro Rodríguez richtte zijn hoofd op. Hij hoorde geschreeuw op straat, het briesen van paarden en het geluid van getrokken zwaarden. Ze zijn gekomen. Snel sloeg de Spaanse kardinaal een kruisteken, kwam met enige moeite uit zijn bidhouding overeind en pakte zijn gouden kruisje van de vloer dat hij met trillende vingers om zijn hals hing. Pedro prevelde nog een schietgebedje voordat hij zijn kamer verliet.

‘Stelletje lafaards! De Heer zal jullie laten branden in het Vagevuur!’ De schelle stem van paus Bonifatius VIII weerklonk luid in de gangen van het pauselijk paleis van Anagni. Terwijl Pedro de trap afliep richting de audiëntiezaal, zag hij hoe een handvol soldaten van de persoonlijke lijfwacht van de paus haastig het paleis verliet. De kardinaal verstarde in de deuropening van de zaal. Hij zag de paus driftig over de marmeren vloer benen, zijn blik naar beneden gericht. De rijkelijk versierde muren met schilderingen van vogels en bloemen, waar hij zo op gesteld was, leek hij te zijn vergeten. Pedro zag hoe Bonifatius hem in het oog kreeg en kwam meteen op hem afgelopen.
‘Goed dat je er nog bent, mijn zoon. De honden van de Franse koning zijn gearriveerd en ze zullen ons gevangen gaan nemen.’
Rodríguez zag de onrust in de ogen van de man die hij al jarenlang kende. Hij had de paus al gediend voor hij in zijn ambt werd verkozen en kende diens koppige karakter als geen ander. Hij zocht naar de juiste woorden. ‘Rustig Uwe Heiligheid, men zal toch niet Gods toorn riskeren?’ Hij legde bemoedigend een hand op de schouder van de paus.
Het gezicht van Bonifatius vertrok zich even in een grimas. ‘De Franse koning en de Colonnas tarten mij al langer. Het feit dat zij nu hun handen ineen hebben geslagen om het tegen mij op te nemen doet mij vrezen voor het ergste.’
‘Geef de moed niet op mijn oude vriend, we moeten vertrouwen hebben in de macht van God onze Heer.’
‘We kunnen niet altijd vertrouwen op God.’ Beide mannen zwegen na deze woorden. De stilte werd verbroken door het geluid van een versplinterde toegangspoort. ‘Ze zullen zo hier zijn,’ zei Bonifatius met trillende stem.

Rodríguez begeleidde de angstige paus terug naar de replica van de pauselijke troon die in het vertrek stond en probeerde op hem in te praten. Het duurde niet lang voordat tientallen soldaten het vertrek binnenkwamen. De oude kardinaal draaide zich om en rechtte zijn rug. De aanblik van het ontblote staal deed hem twijfelen. Hij slikte en sprak toen luid: ‘Zijne Heiligheid Paus Bonifatius, bisschop van Rome en plaatsvervanger van Petrus, kan u ontvangen. Wie bent u en wat zijn uw zaken?’
Twee mannen maakten zich los van de menigte. Een van hen droeg een wapenrok waarop de gouden fleur de lis van de Franse koningen op was geborduurd. Pedro Rodríguez wist wie het was: Guillaume de Nogaret, de zegelbewaarder van koning Filips IV. De andere man was ook een bekend gezicht voor hem: Sciarra Colonna, een telg uit een oud Romeins geslacht die behoorde tot een van de vijanden van de paus. De man hield het heft van zijn zwaard nog stevig vast.
‘Wij begeleiden u, Zijne Heiligheid, terug naar Rome waar u zich voor een concilie moet verantwoorden voor uw daden. Tevens dringt Zijne Majesteit koning Filips Capet erop aan om uw ambt als paus neer te leggen zodat u, als kardinaal, terecht kan staan in het concilie dat door de nieuw verkozen paus zal worden voorgezeten,’ sprak De Nogaret.
Met behulp van zijn bisschopsstaf kwam Bonifatius langzaam overeind en deed een aantal stappen naar voren. ‘Ik mij verantwoorden? Ik wijd mij aan Gods zaak. Het is uw koning die zondigt in de ogen van de Heer Onze God en ik sterf nog liever dan dat ik mijn ambt opgeef.’
Rodríguez zag hoe Colonna de Fransman aan de kant duwde en woest richting de paus liep. De Romeinse edelman bleef op een afstand van een armlengte stilstaan. ‘Jij bent het niet waard om op te treden als de plaatsvervanger van Christus op aarde.’
‘Ik kan mij niet herinneren dat ik jou heb gezien bij het conclaaf. Ik ken vele heilige mannen die hier een andere mening op nahouden dan jij,’ zei de paus met een verrassend krachtige stem.
‘Je bent een seniele oude man.’ Colonna draaide zich om, maar scheen zich weer te bedenken. De man trok zijn handschoen uit en sloeg deze vol in het gezicht van de paus. Door de kracht van de klap stond Bonifatius te wankelen op zijn voeten en Rodríguez snelde toe om Zijne Heiligheid te helpen. Een sterke hand greep de arm van de Italiaan beet. ‘Ben je helemaal besodemieterd geworden Colonna? Het aanvallen van een man van God? Elke paus zou je excommuniceren, ook al is het familie van je.’ De Nogaret draaide zich om richting zijn soldaten. ‘Neem Zijne Heiligheid mee naar zijn vertrekken en bewaak hem daar. Het is in ons aller belang dat wij Bonifatius heelhuids naar Rome kunnen brengen voor zijn berechting.’
De twee aanvoerders keken elkaar even strak aan en waarop de Romein zich omdraaide. Vervolgens werd de nog steeds bevende paus Bonifatius ruw door een paar soldaten beetgepakt. ‘Stop!’ riep Rodríguez. ‘Laat mij hem naar zijn kamers begeleiden. Jullie zouden meer kwaad dan goed doen.’
De Nogaret keek hem strak aan. ‘Prima, maar we houden jullie in de gaten.’

Voorzichtig sloot de Spaanse kardinaal de deur achter zich nadat hij lange tijd samen met de paus in diens kamer had doorgebracht. Het had behoorlijk wat tijd gekost om de paus te kalmeren en hij had daarop nog over hem gewaakt toen de man uiteindelijk was gaan slapen. Rodríguez zag hoe de twee wachters die bij de deur stonden geposteerd hem nauwlettend in de gaten hielden.
‘Zou een van jullie zo vriendelijk willen zijn om mij naar Monseigneur De Nogaret te brengen?’ vroeg hij.
Een van de wachters bromde wat onverstaanbaars in een Noord-Frans dialect. Ondanks dat Rodríguez die taal niet volledig beheerste, herhaalde hij zijn vraag in het Frans.
Dezelfde wachter mompelde instemmend en ging hem voor naar een van de zalen die nu als eetzaal werd gebruikt. Aan een lange tafel in de zaal zaten De Nogaret, Colonna en een paar kompanen nog in hun reiskleding bijeen waarbij ze schril afstaken tegen sierlijke zwanen die de fresco’s op de muur verfraaiden. Toen ze hem zagen naderen, verstomde hun gesprek. Guillaume de Nogaret gebaarde hem te spreken.
‘Beste heren, ik verzoek u vriendelijk om af te zien van ons vertrek morgen naar Rome. De Heilige Vader is zeer ontdaan door hetgeen hem vandaag is overkomen en is niet in staat om morgen met u mee te reizen.’
‘Dat zal helaas niet gaan, we willen de paus zo snel mogelijk escorteren naar Rome zodat het proces tegen hem zo spoedig mogelijk kan beginnen. Mijn neven hebben al opgeroepen tot een concilie van de bisschoppen waar het proces tegen hem plaats zal vinden,’ zei Colonna.
‘Ik zie nog steeds niet in waarom u het nodig vindt om de Heilige Vader te berechten,’ reageerde de kardinaal voorzichtig.
‘Er hebben zich onrechtmatigheden voorgedaan bij het conclaaf waar de paus verkozen is en daarnaast zijn er aanwijzingen dat Zijne Heiligheid de hand heeft gehad in de dood van zijn voorganger Celestinus V,’ antwoordde Colonna die de woorden ‘zijne heiligheid’ bijna spottend uitsprak.
‘Zijne majesteit koning Filips van Frankrijk beschuldigt Bonifatius daarnaast ook nog eens van sodomie, simonie en ketterij,’ vulde De Nogaret aan.
Terwijl Rodríguez de klachten van beide heren aanhoorde, werd de frons op zijn voorhoofd alleen maar dieper. Hij ademde even flink in. ‘Heren, uw aanklachten berusten op geen enkele waarheid, slechts op geruchten en geroddel. Zijne Heiligheid heeft zich sterk bemoeid met de bisschopsbenoemingen in Frankrijk wat tegen het zere been van uw vorst was. Ook de strijd met uw bloedverwanten, heer Colonna, heeft veel kwaad bloed gezet bij u. Ik begrijp dat u het concilie tegen hem wilt laten plaatsvinden, maar…’
De kardinaal werd in zijn relaas ruw onderbroken door Colonna: ‘Als onze aanklachten ongegrond zijn, zoals u beweert, waarom bent u dan tegen een proces? Als u niks te vrezen heeft dan kunt u de onschuld van Bonifatius daar bewijzen.’
‘Het is niet zijn schuld waar ik mij zorgen om maak, maar zijn leven en zijn reputatie. Ik ken Bonifatius als een godvruchtig man. Ik denk dat ik hem kan overtuigen om af te treden en zijn laatste dagen in een klooster door te brengen, dan krijgt u alsnog uw zin.’
De Nogaret zuchtte. ‘Ons besluit staat vast en of u het leuk vindt of niet u reist onder onze bescherming mee naar Rome voor het proces.’
Hij wilde nog een weerwoord inbrengen, maar slikte op het allerlaatste moment zijn woorden in. Pedro wist dat hij deze strijd had verloren. Hij bewoog lichtjes zijn hoofd. ‘Het zij zo.’

Pedro Rodríguez schrok op van het plotseling geluid van de zware kerkklokken die weerklonken. Hij had nauwelijks kunnen slapen na al het tumult van eerder die dag. Hij had zich al neergelegd bij hun gevangenneming en was al gaan malen over de te voeren verdediging voor Bonifatius, maar de kerkklokken hadden hem uit zijn gedachten gehaald. Wat was er aan de hand? Hij strompelde naar het raam toe en wierp een blik naar buiten. Er was vuur te zien, maar het kwam niet af van een van de daken van het stadje. Hij huiverde. Honderden mensen hadden zich op het plein verzameld. Velen van hen droegen toortsen, maar toch kreeg hij de rillingen toen hij zag dat velen van hen hooivorken, zeisen, verschillende speren en zwaarden in handen hadden. Hij huiverde. De rillingen liepen over zijn lijf. Rodríguez voelde het: het volk van Anagni zou hun paus niet zonder slag of stoot laten vertrekken.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.