Matteo’s eerste marktdag – door Sandrine van der Velde

Florence, 24 juni 1516

‘Papa, mag ik nog even op je rug?’ vraagt Matteo voor de zoveelste keer.
‘Nee jongen, je moet nog maar even zelf lopen. Het is niet ver meer. Kijk, je kan de stad al een beetje zien!’
Het was nog nacht geweest toen ze van de boerderij waren vertrokken. Maar nu, bij het eerste licht dat aan de horizon, kan Matteo inderdaad in de verte een paar stenen huizen onderscheiden. De kleine jongen is opgewonden, nu hij voor het eerst de grote stad zal zien waar hij al zo vaak over gehoord heeft. Op slag is hij de vermoeidheid vergeten. Hoewel hij pas zes jaar is, mag hij met zijn vader mee naar de veemarkt. Ze hebben een flink kalf te verkopen.

Vanaf de eerste huizen blijkt het nog een heel eind lopen tot de markt. Inmiddels hebben ze het onverharde pad achter zich gelaten en klepperen papa’s platte klompen op de grote keien waarmee de weg is bestraat. Ondanks het vroege uur is er al veel volk op pad. Veel mensen komen net als zij van buiten de stad. Matteo kijkt nieuwsgierig om zich heen. Hij ziet mannen die met moeite volgepakte handkarren voortduwen. Anderen dragen manden met kakelende kippen of zacht snaterende ganzen. Vrouwen torsen manden met perziken en vijgen op hun heup. Kinderen, sommigen met een dikke buidel op hun rug, sloffen vermoeid achter hen aan. Iedereen lijkt op weg naar de markt, net als Matteo en zijn vader. De sfeer is opgewekt. Bekenden worden hartelijk gegroet, er worden grappen gemaakt en hier en daar wordt er zelfs gezongen. De vrolijkheid verraadt dat ze niet alleen op weg zijn om hun dagelijks brood te verdienen, maar dat ze vooral op weg zijn naar een feest.

Het is vandaag 24 juni, de feestdag van Johannes de Doper, patroonheilige van Florence. Papa heeft verteld dat er processies zullen zijn, optochten van vaandelzwaaiers uit alle wijken, Florentijns voetbal, muziek en veel, heel veel volk. De wangen van de kleine boerenjongen gloeien van spanning. En van hitte, want sinds de zon is opgekomen heeft de kilte van de nacht plaatsgemaakt voor een zomerse warmte. Matteo’s hand zweet in papa’s grote knuist, maar hij laat niet los, al moet hij bijna rennen om zijn vaders lange passen bij te houden. De opwinding tintelt in zijn buik. Het kalf stapt intussen met slome stappen achter hen aan, onwetend van het lot dat hem misschien vandaag nog ten deel zal vallen.

Op de markt kijkt Matteo zijn ogen uit. Mannen, vrouwen en kinderen, groot en klein vee, alles lijkt zonder enige ordening door elkaar heen te lopen. Een man botst zo hard tegen het ventje aan dat hij bijna zijn evenwicht verliest. Zijn oren tuiten van het geschreeuw van de handelaren en van het geloei, geblaat en gekrijs van de vele dieren. Matteo voelt het dreunen van de stad in zijn lichaam. Hij houdt een arm stevig om zijn vaders been als die met barse stem met een man onderhandelt over het kalf. De ruige stof van de tuniek kriebelt tegen zijn wang. Hij weet niet waarom het allemaal zo lang moet duren. Gelukkig slaat de koper papa dan ineens op de schouder. Ze zijn het eens geworden. ‘Gefeliciteerd vent. Kom mee, drink er een van me’, zegt de man.

Als papa de ontvangen munten zorgvuldig heeft opgeborgen in het beursje aan zijn brede leren riem, volgen ze de koper naar een kroegje op de hoek van het plein. Aan houten tafels zitten grote kerels wijn te drinken uit stenen bekers. Ze praten hard en lachen om grappen die de jongen niet begrijpt. De boer zoekt een plek op de bank maar houdt intussen zijn brede, zacht behaarde arm beschermend om zijn zoon heen geslagen. Papa praat niet veel maar lacht luidruchtig. Zo kent Matteo zijn vader niet. Zelf heeft hij een plak brood met een stuk vet spek gekregen uit de buidel die mama voor de reis heeft klaargemaakt. Ook een beetje feest, al had het magere ventje liever een poot gehad van een van die kippen die boven een zacht vuurtje liggen te roosteren.

Nadat zijn vader al zeker drie bekers wijn met de mannen heeft gedronken, vraagt Matteo met zachte stem: ‘Papa, kunnen we misschien nog naar de muziek gaan kijken?’ Hij twijfelt of zijn vader hem wel gehoord heeft, maar dan veegt die met de achterkant van zijn hand de druppels uit zijn dikke zwarte snor en zet met een klap zijn beker op tafel. Hij neemt zijn zoon met een zwaai op schoot en zegt tegen zijn nieuwe vrienden: ‘Kom, ik laat de kleine jongen eens wat van de stad zien.’ De anderen mompelen instemmend en heffen nog eens hun bekers. ‘Op de Heilige Johannes!’

Ze laten de veemarkt achter zich en lopen verder de stad in. ‘Zo, ben ik even blij dat ik weg ben bij die herrieschoppers!’ zegt papa met een knipoog tegen Matteo en hij geeft hem een geruststellend kneepje in zijn hand. De feeststemming van vanmorgen is weer helemaal terug. De stad blijkt niet gewoon een groot dorp te zijn, maar is een heel andere wereld. De huizen hier zijn gemaakt van grote, mooi bewerkte stenen, de wegen zijn bestraat en de gebouwen zijn soms zo hoog dat je de zon niet eens kunt zien. Matteo zegt niets, maar hij is trots op zijn vader die kennelijk de weg weet in dit doolhof van straten en stegen. Keffende honden happen naar hun enkels, straatventers prijzen hun waren aan, er worden grote stukken vlees gebraden op open vuren midden op straat en in de verte hoort hij geschetter van trompetten. Die kant wil hij op, naar de muziek.

Dan stokt ineens de menigte en moeten ze stil blijven staan. Het geluid zwelt aan op het ritme van de trommels en de trompetten die je wel kunt horen, maar nog niet kunt zien. Papa tilt Matteo op zijn schouders en houdt hem stevig bij zijn enkels vast. Zo heeft hij mooi zicht op de optocht die voorbij komt. Een lange stoet muzikanten en mannen met vlaggen in felle kleuren trekt voorbij. Matteo ziet misdienaren met enorme kaarsen in glimmende zilveren houders en meisjes in fluwelen jurken met bloemenkransen in het haar. De wierook die door priesters in paarse gewaden over de menigte wordt verspreid, prikkelt zijn neus. Maar de boerenjongen is vooral onder de indruk van de manshoge, gekleurde vaandels die op het ritme van de muziek worden rondgezwaaid en soms zelfs allemaal op het ritme van de muziek in de lucht worden gegooid. De dragers vangen ze steeds weer op. Nooit valt er een op de grond. ‘Dat zijn de vaandels van de verschillende wijken van de stad’, zegt papa, ‘allemaal met hun eigen kleuren en afbeeldingen. Vanavond wordt er een voetbaltoernooi gehouden waarbij ze allemaal tegen elkaar zullen strijden.’ Na de vaandeldragers passeren felle bruine paarden met dezelfde kleuren en tekens. Heel anders dan de logge slome paarden die Matteo kent van het werk op het land. De ruiters kunnen de schuimbekkende paarden nauwelijks in bedwang houden. Als een paard hinnikend steigert, doet de menigte een paar stappen achteruit. Onwillekeurig klemt papa Matteo’s enkels nog wat steviger vast.

Wanneer de stoet voorbij is, zet de boer zijn zoon weer op de grond. Hand in hand banen ze zich een weg door de menigte, in de richting waar de optocht vandaan kwam. Zo komen ze bij een groot open plein waar het grootste gebouw staat dat Matteo ooit heeft gezien. Hij moet zijn hoofd helemaal in zijn nek leggen om tot het puntje te kunnen kijken. De geweldige rode koepel lijkt tot in de hemel te reiken.
‘Dit is de domkerk, de belangrijkste en grootste kerk van de stad. En daar tegenover, dat is de doopkapel. Die is gebouwd ter ere van Johannes de Doper’, zegt papa.
Matteo knippert met zijn ogen tegen het felle zonlicht dat weerspiegeld wordt in de deuren van de doopkapel, die wel van goud lijken. ‘Kunnen we ook binnen kijken?’ durft hij zachtjes te vragen.
Maar papa heeft een ander plan. ‘Verderop is nog een markt. Geen veemarkt, maar een markt waar ze eten en spullen verkopen. Misschien kunnen we daar voor mama een mooi stuk stof kopen om haar vanavond mee te verrassen. Dan is het ook voor haar een beetje feest.’
Matteo knikt enthousiast en verheugt zich al bij voorbaat op het blije gezicht van zijn moeder.

Weer lopen ze verder door straten, stegen en over pleintjes tot ze bij de markt zijn aangekomen. Er staat een wirwar aan tafels en kraampjes over de hele open ruimte. De markt loopt zelfs door tot in straten rondom het plein, zodat je het eind niet eens kan zien. Meer nog dan van de herrie, de mensenmassa en de overdaad aan kleuren, is Matteo onder de indruk van de geuren die hij opsnuift. Met zijn neus in de lucht probeert hij alles in zich op te nemen. Hij ruikt heerlijke kaas, worst en gebraden kip. Maar ook nare luchtjes, zoals paardenpoep, de stallucht van ongesponnen wol en de geur van verrotting die afkomt van de dierenhuiden die op houten raamwerken langs een muur staan opgesteld. Papa blijft staan bij de uitstalling van een weverij. Die rollen stof ruiken naar verf en bedompte kelders. Terwijl papa aan de verschillende stoffen voelt, ziet Matteo iets verderop een stalletje met een heel speenvarken aan een spit. Het varken heeft een appeltje in zijn bek en lijkt naar hem te lachen, terwijl hij hem met holle ogen aankijkt.

Hij moet het varkentje van dichtbij bekijken. Met een mes zo groot als Matteo’s arm, snijdt de slager dikke plakken van de achterkant van het dier. Het roze vlees druipt van het vet. De geur van de kruiden waarmee het beest is volgestopt is rijk en warm. Matteo slikt en kan het vlees bijna proeven. In het kraampje ernaast wordt brood verkocht. Niet van die grote hompen grijs brood die Matteo van thuis kent, maar golvend goudbruin brood met groene olijven, glimmend van de olie, en knapperige dunne broden waarop dikke korrels zout fonkelen als kristallen. De kleine jongen watertandt bij het zien van gefrituurde stukjes deeg met suiker. Het is alweer uren geleden dat hij de boterham met spek at en hij voelt de honger knagen. Hij dwaalt verder.

Een vrolijke boerin met rode wangen snijdt plakken van een grote ronde worst. Ze geeft Matteo een klein stukje, waar hij gretig zijn tanden in zet. Het smaakt heerlijk. In een volgende kraam liggen kleine witte kaasjes, overgoten met goudkleurige honing. Een ambachtsman vlecht met snelle handen een grote rieten mand. Een dikke man met een vuil schort haalt met een grote vork een rafelig stuk donkergrijze pens uit een dampende pan. Behendig snijdt hij het vlees in kleine stukjes en stopt het tussen een opengesneden broodje. Matteo loopt een zijstraat in waar het ruikt naar vers gebrande amandelen en zoete vijgen. Hij ziet een kraam met mandflessen die zo groot zijn dat hij er in zou kunnen baden.

Even verderop in de straat hebben twee mannen ruzie. Er wordt geschreeuwd, een paar kisten vallen om. Het lijkt of ze op het punt staan te gaan vechten. Snel loopt Matteo de andere kant op. Pas op dat moment beseft hij dat hij zijn vader niet meer ziet, dat hij hem kwijt is. Hij is verdwaald. Ineens voelt hij paniek. Hij hoort het geroep niet meer, ruikt geen kaas of worst. Hij ziet alleen maar de lichamen van de vele mensen die hem het zicht op zijn vader benemen. Van welke kant kwam hij? Daar, bij die gedroogde paddenstoelen, of daar, die kraam met gevilde konijnen, was hij daar al geweest?
Matteo begint te dwalen over de eindeloos grote markt. Ongeduldig duwt hij armen en benen opzij. Er wordt boos naar hem geroepen. Alles lijkt op wat hij eerder heeft gezien, maar blijkt toch weer anders. Zelfs het plein lijkt niet meer hetzelfde. De gebouwen zijn nog groter geworden, de zon lijkt nog feller te branden. Het duizelt hem. Moedeloos zakt Matteo neer op een stoepje, zijn rug tegen een brokkelige muur. Hij merkt niet eens dat het hier ruikt naar afval en pis. Hij heeft het warm, zijn benen doen pijn. Hangend tegen de muur valt hij uitgeput in slaap, niet opgemerkt door de dreunende massa mensen om hem heen.

Als Matteo wakker schrikt, begint de schemer al in te vallen. Het duurt een seconde voor hij weet waar hij is en voor het besef doordringt dat hij zijn vader kwijt is. Paniek neemt meteen weer bezit van zijn lichaam Met stramme benen staat hij op om opnieuw te gaan zoeken. Hij wrijft de slaap uit zijn ogen en kijkt onzeker om zich heen. Zijn hart raast in zijn borstkas. In het zacht oranje licht ziet alles er weer anders uit. Er zijn nu minder mensen dan vanmiddag, maar het is nog steeds druk.

Dan ziet hij een grote, brede man die hem met een vriendelijk gezicht staat te bekijken. Hij heeft een slordige zwarte baard die zijn ronde wangen net niet helemaal bedekt. Een ogenblik denkt Matteo dat het zijn vader is, maar dan ziet hij het bruine schort van de man en zijn ronde buik en beseft hij dat het iemand anders moet zijn. De man stapt op Matteo af en knielt naast hem neer zodat ze op ooghoogte zijn. ‘Ben jij helemaal alleen, ventje?’ vraagt hij.
Matteo knikt. Hij weet niet of hij de man wel kan vertrouwen.
‘Weet je hoe de straat heet waar jij woont?’
Matteo schudt van nee. In zijn dorp zijn er helemaal geen straten, laat staan straatnamen.
‘Zullen we samen gaan zoeken dan naar je ouders?’ vraagt de man. Bij de gedachte aan zijn vader krijgt Matteo tranen in zijn ogen. Het lukt ineens niet meer om flink te zijn. Een dikke traan trekt een streep over zijn vuile wang. De grote man drukt Matteo zacht tegen zich aan en klopt ongemakkelijk met zijn te grote handen op zijn smalle rug. De tuniek van de man prikt tegen Matteo’s neus als hij zijn gezicht tegen diens borst drukt om zijn tranen te verbergen.

‘Ik weet wel waar die veemarkt is. Laten we daar eerst maar eens een kijkje gaan nemen’, zegt de man wanneer Matteo bijna fluisterend zijn verhaal heeft verteld. Hij tilt Matteo behoedzaam op zijn schouders en houdt hem stevig vast bij zijn enkels. Het voelt vertrouwd en Matteo slikt zijn tranen weg. Weer ziet hij allerlei straten, een brug, een grote kerk – maar een andere dan die ochtend. Als ze uiteindelijk op de veemarkt komen, is bijna iedereen daar al weg. Er zijn geen beesten meer, alleen resten stro en mest herinneren aan de drukte eerder op de dag. Er zitten wat boeren en handelaren lallend op de bankjes rond de fontein. Van Matteo of zijn vader hebben ze nog nooit gehoord. Ze lachen en heffen een dronkenmanslied aan.

Het is nu echt donker geworden. In de stad lijkt het nauwelijks minder druk dan toen de zon nog scheen. Overal branden fakkels, groepen mensen lopen gearmd en zingend door de straten. De man zet Matteo op de grond. Hij lijkt ergens diep over na te denken terwijl hij hem bij zijn schouders vasthoudt. Na een poosje zegt hij: ‘Kerel, ik breng je naar mijn huis. Mijn vrouw zal heel blij zijn je te zien. Daar kan je wat eten en misschien een beetje slapen. Dan zal ik de stad nog eens in gaan om je vader te zoeken.’

Nu de man het over eten heeft, voelt Matteo ineens hoe vreselijke hongerig hij is. Stil knikt hij naar de man die in het flakkerende licht van de fakkels op straat best een beetje op zijn vader lijkt. Sloffend van vermoeidheid en honger loopt Matteo met zijn hand in de grote knuist van de man mee naar diens huis. Eerst moet hij eten. Dan kan hij papa weer gaan zoeken. Die zal toch niet zonder hem terug zijn gegaan naar de boerderij?

De man babbelt intussen alsof ze gezellig een dagje uit zijn en hij niet als een wees door de straten van een vreemde stad zwerft. ‘Ik heet Lapo en mijn vrouw heet Cinzia. We hebben een eethuisje pal in het oude centrum. Niks groots hoor, maar wel met bergen lekkere dingen voor kleine jongens zoals jij. Lust je oliebroodjes?’

Aangekomen bij Lapo’s huis, krijgt Matteo een kom uiensoep, een dikke plak worst en een stuk brood met olijfolie en zout. Het vet druipt langs zijn kin. Hij eet tot zijn buik er pijn van doet. Dan wil hij weer naar buiten, op zoek naar papa.
Maar Cinzia zegt: ‘Laat Lapo maar zoeken, dan kan jij een beetje uitrusten. Het is nu toch donker. Ik zal een beker warme melk voor je maken.’
Terwijl ze bezig is met de melk legt Matteo zijn hoofd op zijn armen. Hij is moe. De mevrouw heeft gelijk. Hij moet eerst wat uitrusten. Daarna zal hij papa eens laten zien wat een flinke jongen hij is. Het is warm in de kamer. Het ruikt er lekker naar soep. Zijn lichaam voelt zwaar en zijn ogen vallen dicht.

Matteo is al diep in slaap als Cinzia en Lapo elkaar betekenisvol aankijken. Dit kan geen toeval zijn, toch? Dat dit jongetje ineens hun leven in komt wandelen, juist nu het er op lijkt dat hun huwelijk kinderloos zal blijven? Het jongetje, een scharminkel eigenlijk, met zijn blote voetjes en zijn tot op de draad versleten tuniek, zal toch niet echt gemist worden. De meeste boeren hebben wel zes of zeven kinderen. Ze zullen blij zijn een mond minder te voeden te hebben. Terwijl zij, met hun eethuisje, misschien niet rijk zijn, maar wel altijd genoeg te eten hebben. Al deze gedachten, een onuitgesproken discussie, die is samengebald in een enkel ogenblik, waarin de tijd rondtolt. Matteo heeft daarvan geen weet. Hij slaapt een tevreden slaap zonder te weten dat hij morgen wakker zal worden in zijn nieuwe leven.

 

Dit is het eerste deel van een tweeluik. Het tweede deel is hier te lezen.

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.