Antigenes Eenoog woonde in een dorp in Bactrië, in het onherbergzame noorden van het vroegere Perzische Rijk. Hij was de enige overgebleven Griek: alle anderen waren lang geleden gestorven of vertrokken. ‘De blinde vreemdeling’, zoals de dorpelingen hem noemden, was uitschot geworden. Jaren geleden hadden de Griekse veroveraars het dorp een tijdje bestierd, totdat bleek dat de inwoners net zo arm waren als de akkers leeg. Een voor een verdwenen de soldatenvrienden van de blinde vreemdeling in de eindeloze woestijn, op zoek naar rijkdom en avontuur. Zou hij hen ooit achterna reizen? Naar Susa, of de Griekse steden in het westen? Antigenes wist het niet. Hij was oud en moe, maar diep in zijn ziel brandde nog het vuur dat in zijn jeugd was aangestoken door Alexander, de zoon van de koning. Hij herinnerde zich hoe die jonge zoon zich zonder vrees in de rangen van de vijand wierp. Na dat moment had hij die zoon blindelings gevolgd, door Klein-Azië, Egypte, het rijk van de Perzen en verder. In zijn jaren als commandant van de koninklijke garde had hij meer dan genoeg avontuur gehad: ergens voelde de anonimiteit van de bergen goed. Hij zou zijn dagen slijten in dit naamloze dorp, besloot hij. Er kon niemand meer zijn die hem kende, of die iets van hem wilde.
Jaren van afzondering gingen voorbij. Soms vertelde Antigenes verhalen aan de kinderen van het dorp, die vol ontzag luisterden naar de oude generaal. Hij vertelde over de lange reis van het leger, over de pracht van de wereld en de zoon van Zeus. De mooiste verhalen waren die over zijn koninklijke garde, ‘de Drieduizend’, die de godenzoon Alexander altijd had beschermd. Tijdens een campagne in India bekleedden ze hun schilden met zilver, waarna ze Argyraspides, Zilveren Schilden, werden genoemd. Antigenes was aan het eind van de wereld geweest, waar de werkelijkheid overliep in de mythe. Grijze beesten zo groot als een tempel hadden tegenover hem gestaan, vertelde hij. Bij de Hydaspes had hij ze eigenhandig met een trompet verjaagd. Vooral voor zijn eigen bestwil liet hij de vele gruwelheden achterwege. Ondanks de succesverhalen kon hij de ruwe randjes van de campagne namelijk niet vergeten. De uitgemoorde dorpen en de geëxecuteerde medesoldaten, iedere nacht kwamen ze terug.
Op een droge dag in de zomer stond Antigenes bij de akkers aan de rand van het dorp. De hete lucht drukte zwaar op hem en dunne druppels zweet dropen langs zijn slapen. Het stof van de woestijn waaide telkens op en plakte aan zijn bezwete lijf. Als hij zijn ene oog tot een spleetje kneep, kon hij in de verte de toppen van de hoge Caucasus Indicus zien, een uitzicht waar hij elke keer weer gelukkig van werd. Maar nu niet. In de verte tussen de stofwolken zag hij een korte schittering. Hij moest zich vergissen. Zand schitterde niet. Er was nu niets meer te zien. Wacht, daar was het weer: een felle flits. En het leek alsof de flits dichterbij was dan eerst. Het duurde niet lang voordat er silhouetten te onderscheiden waren. Antigenes zag een aantal mannen op paarden met een grote snelheid zijn kant op rijden. De zon weerkaatste op hun wapens – en hun zilveren schilden.
Toen de groep ruiters bij het dorp was aangekomen was er al een kleine menigte ontstaan. De aanvoerder keek zoekend rond, totdat zijn oog op de enige Griekse inwoner viel. Hij liep met Antigenes over het ongelijke pad dat het dorp doorkruiste, naar zijn lemen hut. Daar vertelde de man, die Teutamos heette, dat er een oorlog was uitgebroken tussen de opvolgers van Alexander. Het nieuws verraste Antigenes niet. Hij wist allang dat zijn koning gestorven was. Door de mysterieuze omstandigheden van die vroegtijdige dood waren de geruchten tot alle uithoeken van het rijk doorgedrongen. Hij had zich doodgedronken, werd er gezegd, nadat de veldtocht in India op een deceptie was uitgelopen. Dat zijn eerzuchtige generaals elkaar eerder vroeg dan laat in de haren zouden vliegen was vanzelfsprekend.
Antigenes had Teutamos’ kleine gestalte direct herkend. Vroeger hadden ze jaren naast elkaar gevochten en op de Mullah-pas had Antigenes Teutamos tijdens een sneeuwstorm een mantel gegeven. Teutamos was nog steeds even gespierd, maar zijn botten prikten bijna door zijn doorgroefde gezicht. Teutamos stak een vuur aan terwijl Antigenes een schaap slachtte. Hij vertelde dat de Zilveren Schilden weer bij elkaar waren gekomen en de kant van Eumenes van Cardia hadden gekozen. Ze hadden alleen nog een generaal nodig. Antigenes smeerde zijn bebloede handen af aan wat stof en zuchtte diep. Was hij niet veel te oud om een leger aan te voeren? Hij besefte dat de tijd in het afgelegen dorp hem goed had gedaan. Ook had hij zich niet altijd op zijn gemak gevoeld bij de weelde van een koning. Toch voelde hij weer de honger naar avontuur, hetzelfde gevoel dat hem zo lang gedreven had. Teutamos prikte een spies door het schaap en hing het boven het vuur. Het leven aan het hof, het zilver, het goud en de wijn. Maar ook de pijn en het bloed in de modder van een veldslag, het kraken van botten en het gejammer van de stervende soldaten. Het was zo lang geleden, maar zelfs nu kon hij zich die geluiden voor de geest halen. In zijn hoofd zouden de stervenden altijd blijven gillen en zouden de botten altijd blijven breken. Teutamos vertelde hem echter dat Eumenes de belangen van de jonge zoon van Alexander verdedigde, de enige die recht had op het enorme rijk van zijn vader. Antigenes zou dus strijden voor de goede zaak, iets wat de pijn van het verleden wel moest verwateren. Voor de zon opkwam, had hij zijn beslissing genomen: hij zou met de ruiters terugrijden naar Susa, naar generaal Eumenes.
In de paleizen van Eumenes voelde Antigenes zich wekenlang ongemakkelijk. De overgang van de hut met scheuren in de muren naar de ontzagwekkende koninklijke residentie was groot. Het duurde echter niet lang voordat hij zich de hofcultuur weer eigen had gemaakt. De dagen bracht hij door met het oefenen met de Drieduizend, de nachten met veel banketten en nog meer wijn. De droefenis van vroeger zakte steeds verder weg, maar hij bleef aan zijn verleden denken, als een doorn in zijn voet. Soms etterde de doorn, maar extra wijn desinfecteerde de wond uitstekend. Om de mentale infectie te doen stoppen, beloofde hij zichzelf dat hij geen wreedheden meer zou begaan als de oorlog kwam.
Korte tijd later kwam hij deze belofte na, toen Antigonus I met een leger de Tigris overstak. Eumenes marcheerde hem tegemoet. In de schroeiende hitte bij Paraitakene kwam het tot een treffen. De slag eindigde onbeslist, maar Antigenes was tevreden. Hij had geen enkele gevangene gruwelijk afgemaakt, wat vroeger wel tot zijn repertoire behoorde. In de winter kwamen de strijdmachten elkaar weer tegen. Bij Gabiene, in het huidige Iran, waren zijn veteranen van zestig en zeventig jaar oppermachtig. Zonder verliezen stuurden de Argyraspides vijfduizend tegenstanders naar Hades. De hel brak echter ’s avonds pas los, toen de oude mannen tevergeefs naar hun bezittingen terugkeerden. Verborgen door het stof dat door de paarden was opgeworpen, was het Antigonus I gelukt om het kamp van de Zilveren Schilden te plunderen. Hij kreeg vrouwen, kinderen en de buit van veertig jaar oorlogvoering in de handen. De modder tussen de tenten vermengde zich met het bloed van krijgsgevangen die door de vermoeide, gedesillusioneerde veteranen over de kling werden gejaagd. Trouw aan zijn belofte hield Antigenes zich echter afzijdig. Toen Teutamos daarvan hoorde vertrok zijn gezicht. Minachtend maakte hij Antigenes in zijn eigen tent uit voor ‘ruggengraatloze cycloop’. Antigenes keerde zich af. Teutamos stond bekend om zijn opvliegendheid, en zou wel bijdraaien.
Drie dagen later begonnen Teutamos en andere leiders van de veteranen de onderhandelingen met Antigonus I. In ruil voor de buit en hun families zouden zij Eumenes uitleveren. Antigenes verzette zich hiertegen. Eumenes vocht voor de rechtmatige opvolger – dat had Teutamos zelf verklaard. En wat zou er met het kind van Alexander gebeuren? Hij wist een aantal van de aanvoerders te overtuigen, maar Teutamos trok zich met een kleine groep terug in zijn tent. Deze officieren zetten door en de volgende ochtend vroeg werden zowel Eumenes als Antigenes van hun bed gelicht en naar de vijand gebracht. Een paar dagen later keek Antigenes in de grimmige ogen van zijn strijdmakker en wist dat hij zijn geliefde bergen niet meer zou zien. Teutamos stapte naar voren en bond zijn oude vriend, die in zijn ogen niet wreed genoeg was, aan een dunne boomstam op een berg met hout. In het bijzijn van de Drieduizend stak hij de stapel in brand, zoals hij het vuur in Antigenes’ hut had aangestoken toen hij hem had teruggehaald bij de veteranen. Verraden door zijn strijdmakkers werd hij levend verbrand, een grimmige dood voor iemand die aan het eind van zijn lange leven besloten had om anderen een dergelijk einde te ontzeggen.
Volg Historische Verhalen op Facebook, Twitter en Instagram.