De grutto – door Martin de Brouwer

Oud Verlaat, 8 juli 1785

De avond viel. Terwijl de soep stond te dampen op de keukentafel, schoof Maykes vader haar weekloon in zijn beurs. Vragend trok hij een wenkbrauw op.
‘Ze had me er vier moeten geven!’ zei Mayke. Zes dagen had ze geploeterd – voor maar twee gulden.
Haar vader nam zijn lepel op en boog zich over zijn bijbel. ‘Die had je blijkbaar niet verdiend.’
Zo had mevrouw er ook over gedacht.
De hele morgen had Mayke kromgebogen achter de wastobbe gestaan. Ze had nauwelijks kans gezien om hem leeg te gooien, of mevrouw Ter Duyn had haar alweer ontboden. Blijkbaar had ze in haar haast de achterdeur opengelaten. Het schoothondje van mevrouw had zijn kans schoongezien, was naar buiten getrippeld en door het waswater gestapt. Mevrouw had later die ochtend zijn vieze modderpootjes op het tapijt aangetroffen. Niet de hond, maar Mayke had er duur voor betaald.
Als ze dat aan haar vader uitlegde, zou hij haar uitfoeteren vanwege haar zogenaamde onoplettendheid, in plaats van haar kant te kiezen. De berisping van mevrouw Ter Duyn was wat dat betreft voldoende geweest. Nijdig staarde Mayke naar buiten.
Ze zou haar vader eens een reden geven om tekeer te gaan. Mayke draaide zich naar haar oom, die hen stilletjes had aangehoord.  ‘Oom Dieter, vaart u morgen naar Den Haag?’
Dieter lepelde zijn bord leeg en knikte.
‘Mag ik met u mee?’
Haar vader keek op van zijn bijbel. ‘Mayke, wat heb jij in Den Haag te zoeken?’
Mayke wist dat haar vader alles dat niet in de bijbel stond beschouwde als door de Duivel ingefluisterde dwaasheid. Maar van terugkrabbelen was geen sprake meer toen oom Dieter bromde: ‘Je dochter wil de luchtballon zien.’
‘De wat?’
‘Enkele Fransozen geloven dat ze kunnen vliegen als vogeltjes.’
‘Mevrouw Ter Duyn heeft het al weken nergens anders over. Ze noemt het een montgolfière.’ Mayke probeerde het Frans van mevrouw zo goed mogelijk na te doen.
‘God heeft de mens benen gegeven om te lopen.’ Haar vader sloeg de bijbel dicht. ‘Verstandige, godsvruchtige mensen moeten bezwaar hebben aangetekend bij het stadsbestuur.’
‘Maak je niet druk. Heb jij ooit een mens met vleugels gezien? Dadelijk leggen we ook nog zelf onze eieren.’
‘Je hebt gelijk, Dieter. God zal hen straffen.’
‘Als je wilt Mayke…’ Oom Dieter keek haar aan. In zijn diepliggende ogen huisde iets grimmigs. ‘Mag je met me mee naar Den Haag.’
‘Geen sprake van!’ bulderde haar vader.
‘Broer, je dochter moet met eigen ogen zien dat God ons beschermt, terwijl de rijken ons beduvelen.’
‘Ik weet het niet, Dieter.’
‘Ik beloof je, van dat vliegen komt niets terecht.’ Dieter gaf Mayke een knipoog en vervolgde tegen haar vader: ‘Kan ik een priem van je lenen? Ik moet morgen wat zaken rechtzetten.’

Aan de rand van het spiegelgladde water van de Haagse Trekvliet speurde een reiger naar een onoplettende prooi. Mayke zat op de grote bult turf die als deklast op het schip was geladen. Volgens mevrouw Ter Duyn zouden mensen vandaag als meeuwen door de lucht suizen. Mayke keek omhoog en stelde zich voor wat de ballonvaarders zouden zien. De stad Den Haag met het Binnenhof en haar grachten. De boot van oom Dieter. Zouden ze de kerkspits van Zevenhuizen kunnen ontwaren, of de Wollefoppenplas, waaraan het land van haar vader lag?
Ze hadden de hele reis de wind in de zeilen. Vrijwel ongemerkt verruilden ze het bedaarde Oud Verlaat voor de drukte van de opdoemende hofstad. Ze passeerden een kleine jongen die het paard voor de trekschuit aanspoorde. Een paar meisjes wasten hun lakens aan de oever, en in de schaduw van Den Haag gooiden oude mannen hun dobbers tussen de meerkoeten.
Eenmaal op de grachten laveerden de boten als gierzwaluwen langs elkaar. Mayke speurde de straten en de hemel af, maar de ballon zag ze niet. Ondanks al het gezwets van mevrouw Ter Duyn, wist ze nog steeds niet goed wat ze zich erbij voor moest stellen.
Ze bereikten de turfgracht. Sjouwers haastten zich over de kade. Hun raspende stemmen galmden over het water. De meesten konden niet veel ouder zijn dan zijzelf, al leken sommigen wel veertig. Een jonge knaap hielp Mayke op de kade te springen, voor hij de turfmanden op het schip wierp.
Na het lossen kwam een kleine, gezette man aan boord. Hij droeg een dure pruik en bewoog zich over het schip alsof het van hem was. Hij controleerde het ruim en nam oom Dieters hand aan.
‘Een hoop nieuwe gezichten,’ bromde oom Dieter.
‘Concurrenten zul je bedoelen.’
De mannen deelden een onverzettelijke blik. Geld ging van hand tot hand.
Mayke staarde naar de stapelwolken die onbelemmerd over de stad dreven. De woorden die de mannen verder wisselden, gingen verloren in het tumult van de stad.
Zodra de koopman was vertrokken, sprong oom Dieter van boord. ‘Tussen de vogels zul je je ballon niet vinden. De turfhandelaar zei dat die luchtballon van jou nog niet is opgestegen.’
‘Kunnen we hem zien?’
Oom Dieter nam haar arm. ‘Natuurlijk. Hij zou in de Princessetuin van Paleis Noordeinde moeten staan.’
Mayke en haar oom verlieten de kade. Het gehamer, getik en gekraak uit de werkplaatsen was oorverdovend. De vloekende moeders die hun kinderen tot de orde riepen en de handelaren die hun slag probeerden te slaan, leek het echter niet te deren.
‘Weet jij waar die tuin is?’ vroeg Mayke, nadat ze hun toevlucht hadden gezocht in een rustigere zijstraat.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Normaal drink ik een paar pintjes in de Oyevaar en dan vroeg mijn bed in. ‘s Morgens bij het ochtendgloren vertrek ik dan weer naar Oud Verlaat. Aan mij is deze,’ hij gebaarde met zijn arm, ‘heisa niet besteed.’
Mayke keek om zich heen. Onder de luifel van een chique herberg lummelden enkele soldaten. ‘Ik ga het wel even vragen.’
Een officier was de eerste die haar opmerkte. Zijn diepblauwe ogen keken dwars door haar heen.
Ze voelde hoe haar wangen rood werden en stamelde: ‘Ik wil graag de luchtballon zien.’
La montgolfière?
‘Ja, meneer.’
‘Vanavond stijgen we op.’ Hij wees. ‘Als je een goed plekje zoekt, ga dan via de Koningspoort in de Molenstraat.’
Mayke voelde hoe oom Dieter achter haar was komen staan. De officier boog zich naar haar toe en fluisterde: ‘Wellicht treffen we elkaar daar.’
Haar hart bonkte onstuimig. Had ze hem goed begrepen? Wilde hij werkelijk tijd doorbrengen met een meisje zoals zij? De gedachte dat haar vader zijn laatste haren uit zijn hoofd zou rukken als ze met een soldaat omging, maakte het idee nog aanlokkelijker. Voor ze zijn naam kon vragen, trok oom Dieter haar echter mee.

Mayke keek haar ogen uit. Zelden verliet ze Oud Verlaat. Zo nu en dan stuurde mevrouw Ter Duyn haar voor een boodschap naar Zevenhuizen of Moordrecht, maar die gehuchten leken in niets op deze stad, waarin alles voortsnelde op het rumoer van haar inwoners.
Bij een straatventster kocht haar oom een paar appels.
Mayke at er nauwelijks van. Ze staarde gefixeerd naar de dames die zich in de Molenstraat verdrongen rond de kledingmakers. Mayke zou een moord plegen voor de satijnen jurken die ze droegen, maar zelfs als ze twee weken loon bij elkaar legde, kon ze hier nog geen paar kousen kopen. Vinnig gooide ze haar nauwelijks aangeroerde appel in de goot. Een meisje zoals zij mocht van het leven niet meer verwachten dan dienstbaar zijn aan vrouwen zoals deze, zou haar vader zeggen. Wat hadden zij op haar voor, behalve hun onbetaalbare jurken?
Oom Dieter trok aan haar arm. Hij wees haar een poort tussen twee voorname huizen. De contouren van Paleis Noordeinde waren vanaf de straat reeds te zien.
Mayke en Dieter liepen de Princessetuin in. De drukte van de stad viel in het niet bij de mensenmassa die zich in de paleistuinen had samengepakt. In de verte zagen ze een houten balustrade die een groot vierkant in het midden van de tuin afscheidde. De omheining was nauwelijks bestand tegen het aanzwellende publiek, dat geen moment wilde missen.
Een soldaat liep langs de provisorische linie, grappen vertellend tegen de kinderen en knipogend naar de meisjes die hun ogen niet van hem af konden houden. Mayke zag hem niet. Ze staarde vol ontzag naar de gigantische ballon die op het grasveld lag. Konden mensen daarmee werkelijk vliegen?
‘Zullen we kijken of we wat dichterbij kunnen komen?’ stelde oom Dieter voor.
Ze liepen achter het lage podium langs, waarop fauteuils met het stadhouderlijk wapen waren neergezet, toen iemand haar naam riep.
Verrast keek Mayke om. Ze ontwaarde mevrouw Ter Duyn op het podium. Als vanzelf liep Mayke naar haar toe.
‘Je komt als geroepen. De zon maakt het wachten enigszins onaangenaam.’ Mevrouw drukte haar waaier in Maykes handen en liet zich in een van de fauteuils zakken.
Verwachte dat mens nu werkelijk dat ze zou werken, zonder daarvoor betaald te worden? De blik van mevrouw liet niets aan de verbeelding over. Gefrustreerd zocht Mayke naar oom Dieter. Hij verafschuwde de regenten en zou dit niet zomaar laten gebeuren. Dieter had echter geen oog voor haar. Hij stond bij de balustrade en keek onrustig om zich heen.
’Komt er nog wat van?’ snauwde mevrouw.
Gelaten positioneerde Mayke zich tussen twee heren in krijgsuniform en mevrouw die, met een andere omhooggevallen madam, over het pruikenpoeder van de Prinses van Oranje kakelde.  Aangezien zijzelf nooit genoeg zou verdienen om zich een pruik te kunnen veroorloven, luisterde Mayke stiekem naar de officieren.
‘U oogt zeer ontspannen kapitein. Voelt u zich niet bevreesd bij het vooruitzicht van een dergelijk avontuur?’ vroeg de oudste.
‘Als wezens zo onbetekenend als de vogels het luchtruim kiezen, waarom zouden wij hen dan niet durven volgen?’
Plots hoorde Mayke een venijnig gezoem. Een wesp vloog over haar hoofd en landde op de arm van de kapitein die met zijn rug naar haar toe stond. Geschrokken klapte ze de waaier dicht en haalde uit. Het enge beest was een ogenblik later niets dan een zwart-gele vlek op het uniform van de man.
De kapitein draaide zich om. Maykes mond viel open van verbazing. Het was de knappe soldaat die haar die middag de weg had gewezen.
‘Mayke!’ Mevrouw Ter Duyn voer tegen haar uit. ‘Hoe durf je kapitein Honinckthun zo te belagen?’
‘Er vloog een wesp,’ stotterde ze, bang voor een van mevrouws tirades.
‘Wij mogen dan noch zo onverschrokken zijn,’ grapte de kapitein tegen zijn collega, ‘zelfs de dapperste soldaten moeten beschermd worden tegen dergelijk onheil.’ Met een glimlach die zijn intenties niet kon verhullen, vervolgde hij: ‘U zult het met mij eens zijn dat ik het aan zo’n dappere jongedame verplicht ben om haar de ballon van dichtbij te laten zien.’
Voor ze iets tegen zijn avances in kon brengen, bood de kapitein Mayke zijn arm aan en leidde haar naar de balustrade.
Beducht voor de toorn van haar vader zocht Mayke terstond naar oom Dieter. Ze zag hoe hij bij de omheining stond. Haar vaders priem zat in zijn broekzak.
Voor hij haar opmerkte, leidde kapitein Honinckthun haar door het poortje in de balustrade. Vanaf dat moment eiste de ballon alle aandacht op. Ze moest haar ogen tot spleetjes knijpen, omdat het goudgaas dat het doek bijeenhield, schitterde als de zon.
De kapitein pakte haar hand en legde die voorzichtig op het doek. De ballon ademde als een levend wezen. Dat idee vervulde haar met een bevreemdend ontzag. Het moest dezelfde grenzeloze bewondering zijn die haar vader voor de Heer ervaarde. In de smalle gondel, die naast de ballon stond, tuurde een van de ballonvaarders naar zijn barometer, terwijl de ander gekleed in uniform ontspannen een sigaar rookte.
‘Laat ik je voorstellen aan monsieur Blanchard,’ zei Honinckthun, wijzend naar de ballonvaarder die de luchtdruk in een zakboekje noteerde. ‘Hij was een van de eersten die de wereld van boven aanschouwde.’
Monsieur Blanchard begroette haar uiterst vriendelijk toen de kapitein haar introduceerde. Hij nam tot haar schrik zelfs zijn hoed af, voor háár.
‘Mag ik u vragen, meneer,’ stamelde Mayke, ‘hoe voelt het om te vliegen, zoals de aalscholvers en lepelaars boven het land van mijn vader?’
‘Het is niet het vliegen, jongedame, dat is mij inmiddels net zo vertrouwd als een wandeling naar de kerk. Wat mij telkens weer ontroert is de schoonheid van de wereld, die door zo weinigen wordt gezien.’
‘Ik zal u moeten geloven op uw woord, monsieur Blanchard. Het is niet iedereen gegeven om te vliegen als de vogels.’
‘Zou u zich niet bevreesd voelen, daarboven?’ vroeg kapitein Honinckthun.
‘U zou me toch wel beschermen?’
‘In dat geval verlang ik dat u de plaats van mijn adjudant inneemt.’ Hij knipoogde. ‘De lucht van zijn sigaren weet mij niet te behagen.’
‘Bedoelt u dat ik…’ Mayke keek bevreesd naar de luchtballon die zich inmiddels had opgericht. Haar oom was ervan overtuigd geweest dat de ballonvaart op een fiasco uit zou lopen. Wat als hij gelijk had?
Voor ze bezwaar kon maken, hielp Honinckthun haar de gondel in. Haar handen waren nat van het zweet. Hoe had ze zich zo verschrikkelijk in de nesten kunnen werken?
Ze zag haar oom naar de balustrade rennen, maar hij strandde in de mensenmassa die zich rond de ballon had samengepakt. ‘Mayke!’
Zijn kreet vond gehoor in de menigte. Mannen, vrouwen en kinderen die haar hadden opgemerkt, scandeerden haar naam. Mayke zag zelfs mevrouw naar haar zwaaien. Het gejoel wist haar angst niet te overstemmen. Juist op het moment dat Mayke besloot dat ze dit avontuur aan haar voorbij liet gaan, riep Blanchard: ‘Trossen los.’
Met een schok kwam de gondel los van de grond. Moeiteloos als het blad dat in de herfst van de bomen valt, begon de ballon aan haar reis in tegenovergestelde richting. Maar zoals bladeren door een storm van hun takken worden gerukt, bracht een plots aanwakkerende wind de ballon uit koers. Met een enorme dreun botste de gondel tegen een van de voorname kledingwinkels aan de Molenstraat.
Het doek schuurde langs de dakrand. Touwen raakten verstrikt rond de schoorsteen. Toen de gondel naar beneden schoof en schuin tegen de gevel kwam te hangen, klampte Mayke zich vast aan kapitein Honinckthun, maar hij beefde nog harder dan zij.
Het publiek viel stil. Al die mensen, ze waren zo dichtbij, maar toch rampzalig ver weg.
Blanchard trok verwoed aan de touwen om de ballon los te krijgen. De gondel schoof naar beneden. Haar angst benam Mayke de adem. Ze had mevrouw voor een bekrompen vrek en haar vader voor een ouderwetse dwaas versleten – haar opstandigheid kwam haar duur te staan. Ze smeekte God om haar te sparen, maar ze wist dat haar berouw te laat kwam. Nooit had ze sterker verlangd naar de geur van vochtige aarde, die haar vader met zich meedroeg. De laatste keer dat ze elkaar hadden gezien, had ze hem doelbewust overstuur gemaakt. Verteerd door berouw liet ze zich op de bodem van de gondel zakken.

Hoe lang haar tranen stilletjes over haar wangen hadden gelopen, wist ze niet. Een allesomvattende stilte had zich van de wereld meester gemaakt. Was dit het pad tussen hemel en aarde?
Honinckthun hielp haar overeind. Ze voelde de warme wol van zijn uniformjas tegen haar wang. Verbijsterd knipperde ze met haar ogen. De ballon zweefde elegant als een zwaan door het luchtruim. De grachten van Den Haag waren veranderd in linten die glansden in het zonlicht. Dit was niet de hel. De wereld strekte zich voor haar uit en haar schoonheid viel nauwelijks te bevatten.
‘Welke kant wilt u op, mademoiselle?’ vroeg Blanchard. Zijn ogen straalden van vreugde.
Een grutto vloog voor hen uit. Mayke wees hem na. ‘Die kant op,’ riep ze met een stem die haar verbijstering nauwelijks wist te verhullen.
Blanchard liet een van de zes zakken ballast overboord vallen. Alsof ze door onzichtbare handen werden opgetild, rees de ballon nog hoger boven de weiden en bossen, die zich als een groen laken onder hen uitstrekten. Op zo’n tweehonderd vadem vond Blanchard een sterkere bries die hen oostelijk dreef.
Kapitein Honinckthun sloeg zijn arm om haar heen. Met haar hoofd tegen zijn schouder zweefde Mayke over het land dat ze eenentwintig jaar onder haar voeten had gevoeld. De stilte was overweldigend. Hoog boven de wereld verheven waren de preken van haar vader ver weg. Mevrouw Ter Duyn was hier niets dan een vage herinnering. Waar het leven onbetekenend had geleken, openbaarde de wereld nu haar oogverblindende schoonheid. Ze was groots en machtig en barstensvol onontdekte mogelijkheden.
Even had het geleken of het eeuwig zo zou voortduren, maar toen gooide Blanchard ineens twee zakken ballast overboord.
Mayke keek over de rand. Mits haar ogen haar niet bedrogen, vlogen ze veel lager. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze angstig, terwijl de ballon iets aan hoogte won.
‘We verliezen gas. Misschien zijn er tijdens onze botsing kleine scheurtjes in het doek ontstaan, maar het zou niet voor het eerst zijn als enkele onnozelaars over de balustrade zijn gesprongen om gaatjes in de ballon te prikken,’ antwoordde Blanchard kalm. ‘Of ze God vrezen of werkelijk geloven dat een ballon zou kunnen concurreren met hun vrachtschepen, ik weet het niet. De dwaasheid van de mens is ondoorgrondelijk.’
‘Storten we neer?’ Oom Dieter kreeg gelijk. Hij was overtuigd geweest van een jammerlijke afloop. Plots herinnerde ze zich zijn grimmige oogopslag, het gesprek met de koopman – de priem. Zou hij…? Haar schaamte was onmiddellijk groter dan haar angst.
‘Ach welnee, mademoiselle. Zelfs in de beste omstandigheden kan een ballon niet eeuwig in de lucht blijven. We moeten op zoek naar een goede landingsplaats. Bij voorkeur in de nabijheid van een weg, zodat we de ballon en haar gondel naar de stad kunnen terugbrengen.’
Opnieuw keek Mayke over de rand. Het duurde even voor ze wist waar ze was. Links lagen de zes grote molens van Moerkapelle, aan een traag stromende rivier die de Rotte moest zijn. Recht voor haar zag ze de kerktoren van Zevenhuizen. ‘Het land van mijn vader ligt iets ten zuidoosten van hier. Goede wegen zijn er niet, maar u zou uw ballon via het water kunnen vervoeren.’
Blanchard borg zijn instrumenten op en opende het ventiel. Met een luid geruis en gesis ontsnapte het gas uit de ballon. Zo’n veertig vadem lager vond hij een meer zuidelijk georiënteerde luchtstroom.
Mayke tuurde naar beneden. Onder haar wisselden plassen en velden met hoog opgeschoten oogsten zich af. ‘Daar!’ schreeuwde ze, toen ze de Wollefoppenplas zag. ‘Het land van mijn vader grenst aan het water.’
Opnieuw trok Blanchard aan het touw van het ventiel. Ze zoefden veel harder op het land af dan Mayke had verwacht. Ze gilde. Blanchard kon zoveel beweren. Ze stortten neer!
Op een hoogte van niet meer dan tachtig voet, gooide Blanchard de laatste ballast overboord. De hoek van de gondel werd minder scherp. De snelheid nam af. Als een eend die landt op het water suisde de gondel over haar vaders land, tot ze met een ferme dreun voet aan de grond kreeg. De kracht van de ballon sleurde hen nog vier of vijf roeden verder over het weiland, zodat ze op niet meer dan honderd passen van de Wollefoppenplas tot stilstand kwamen.

Mayke slaakte een zucht van opluchting. De onstuimige landing had haar behoorlijk door elkaar geschud, maar een paar beurse plekken leken de enige schade. Ze glimlachte. Neerstorten met een luchtballon bleek niet half zo intens als een woordenwisseling met haar vader.
Blanchard hielp haar overeind.  ‘De mooiste dingen komen gewoonlijk tot een onstuimig einde.’ Zijn ingetogen voorkomen kon de pretlichtjes in zijn ogen niet verdoezelen.
‘Ik had het voor geen goud willen missen,’ zei Mayke. Bij Honinckthun daarentegen stond de schrik op zijn gezicht gebeiteld. Maar voor ze zich over de geschokte charmeur kon ontfermen, hoorde ze een luide geschreeuw.
Haar vader, de buurman en zijn zoon stormden gewapend met knuppels en hooivorken op de ballon af. Ze werden op de voet gevolgd door dorpelingen uit Oud Verlaat, Zevenhuizen en Hillegersberg die ongetwijfeld de ballon aan de hemel hadden gezien en haar gevolgd moesten zijn.
Mayke probeerde hen de weg te versperren.
Het was tevergeefs. De bekrompen, redeloze massa stortte zich op de ballon, trok het doek aan stukken en rukte het goudgaas los.
‘Niet doen!’ schreeuwde Mayke. Ze stortte zich op het zoontje van de veerbaas, dat zich met de barometer uit de voeten wilde maken.
Sterke handen trokken haar van hem af.
Mayke zocht naar Honinckthun en Blanchard. De kapitein keek ontzet toe hoe de ballon werd vernield, terwijl haar vader, ontstoken in een duivelse woede, tegen Blanchard tekeerging.
‘Vader!’ Ze rende naar hem toe en greep zijn arm om hem tot rede te brengen.
In een ruk draaide hij zich om. ‘Mayke, scheer je weg! Morgen sleur ik je naar de kerk. Daar zal God bepalen of je rein genoeg bent om vergeven te worden.’
‘Monsieur Blanchard,’ snikte ze wanhopig.
De ballonvaarder schudde gelaten zijn hoofd.
Kapitein Honinckthun rukte zich los van de waanzin die zich voor zijn ogen voltrok en liep naar haar toe. Voor ze iets kon zeggen, gaf hij haar een kus op het voorhoofd en duwde haar in de richting van de boerderij. ‘Maak je geen zorgen, Mayke.’ Ze zag hoe hij zich tot het uiterste inspande om zich kranig te houden. ‘Ik zal zorgen dat monsieur Blanchard niets overkomt.’
Mayke vocht tegen de tranen.
‘Ik…’
De kapitein wierp een smachtende blik op de hemel. ‘Wij, jij en ik, zijn voor eeuwig daar.’
Mayke rende naar de boerderij, zodat Honinckthun zich haar niet zou herinneren als een huilend wicht.
Het laatste dat ze hoorde was haar vader die Blanchard beschuldigde: ‘U heeft mijn weiland geruïneerd!’ Zelfs voor de gelovigste boer bleek niets heiliger dan zijn grond.

De volgende morgen maakte Mayke koffie voor haar vader, die zoals gewoonlijk voor dag en dauw op het land stond. Het onderhoud met de predikant van Zevenhuizen boezemde haar angst in. Iedereen wist van zijn rigoureuze straffen voor de onnozelste vergrijpen.
De deur kraakte in zijn hengsels. Haar vader kwam de boerderij binnen en schopte zijn klompen uit, alsof er gisteren niets gebeurd was.
Met een klap zette ze de koffiekan op tafel. De manier waarop hij tegen haar en Blanchard tekeer was gegaan, had haar zo giftig gemaakt dat zelfs de angst voor die onverbiddelijke predikant haar niet kon bedaren. ‘Waar is Monsieur Blanchard, vader?’
‘Ik heb die heiden het vel over de oren gehaald,’ antwoordde hij met een uitgelaten grijns. Uit de zak van zijn versleten jas haalde hij een wit papiertje. ‘Nadat hij mij deze schuldbekentenis heeft gegeven, hebben de dorpelingen hem op de eerste de beste schuit naar Rotterdam gezet.’
Ze nam het briefje aan. Mayke schudde gelaten haar hoofd. Haar vader mocht pochen zoveel hij wilde, ze wist dat hij er geen letter van begreep. Blanchard had zijn standpunt in zijn moedertaal, het Frans, op papier gezet.

Ik, ondergetekende, verklaar neergekomen te zijn in een leeg weiland, behorende aan een lompe, brutale boer. Met enkele andere schelmen verscheurde hij eerst mijn ballon, waarna hij het lef had om tien dukaten van mij te eisen, terwijl hij door mijn landing niet het minste nadeel heeft geleden. Zijn gedrag zal ik de dwaas vergeven, maar op meer dan dat hoeft hij niet te rekenen. Blanchard.

Haar vader was beduveld. Mayke vloekte binnensmonds. Hij zou het beschouwen als een bewijs voor de bekrompen opvattingen waarmee hij haar verstikte. Ze veegde de opwellende tranen weg en wierp een blik naar buiten. Ze ontwaarde een grutto. Hij vloog hoog in de wolken. Langzaam maakte haar woede plaats voor een glimlach. Als Blanchard kon ontkomen, dan kon zij dat ook.

 


Heb je genoten van het verhaal? Luister dan ook naar de podcast van Historische Verhalen, waar we met auteur Martin Brouwer in gesprek gaan over de historische achtergrond en het schrijfproces.