Waar de sneeuw roze kleurt  – door Danique van der Rijt-de Ridder

 Frankrijk, het westfront, 24 december 1914

Over het niemandsland galmt het schelle geluid van een fluit. Laurenz Lehmann voelt een warm straaltje langs zijn been sijpelen. Hij kan het niet helpen. Telkens als zijn sergeant de aanval blaast, wordt hij door zijn angst overmeesterd en verliest hij elke controle. Daar kan een slokje schnaps niets aan veranderen. Laurenz kijkt naar het dampende plasje in de bevroren grond. De urine stroomt noordwaarts, richting de voeten van Wilbert. Maar die ziet het niet, niemand ziet het. Iedereen is gevangen in zijn eigen grote angst.
Laurenz kijkt hoe Wilbert prevelend een rozenkrans door zijn trillende vingers laat glijden. Aan zijn andere kant hoort hij Falko zichzelf moed inpraten. Zijn vriend draait aan de Hundemarken rond zijn hals en fluistert tegen zichzelf. Hij staat hier om Bamberg te beschermen, hun dorp in Beieren. Hij doet dit voor zijn lieve moeder, zijn broertjes, zijn vrienden. Laurenz voelt zijn maag ineenkrimpen. Het lukt hem niet om aan zijn familie te denken, hij voelt alleen maar de angst van een naderende dood.
Beim Angriff!’ Nogmaals de fluit over het terrein.
Laurenz huivert. Hij heeft geen keus. Hij moet. Hij probeert zich te bewegen, maar zijn voeten lijken vastgezogen in de plakkerige aarde. Alsof de loopgraaf met alles dat ze heeft aan zijn lichaam trekt. Langzaam legt hij zijn handen tegen de ijskoude wand.
‘Schneller Soldat!’ Een pijnscheut trekt door zijn achterste. Als hij omkijkt, staart de sergeant hem met een barse blik aan.
Laurenz knikt bevend. Dan beklimt hij het trappetje en kijkt over de rand van de hel. Snel genoeg om een tweede trap tegen zijn achterste te ontwijken, langzaam genoeg om niet als eerste boven te zijn. Hij weet hoe het afloopt met de jongens die als eerste de zee van prikkeldraad bereiken. Die ene seconde kan net het verschil maken tussen leven en dood.
Terwijl Laurenz op zijn buik door het mistige niemandsland tijgert, vermengen de geuren van kruit en modder zich in zijn neus. De kou kruipt via de sneeuw zijn uniform binnen en vult zijn lijf. De broekspijp vol urine wordt stug van de vrieskou. Laurenz rilt. Prikkeldraadrollen liggen overal en nergens. Om hem heen ziet hij duizenden anderen met hetzelfde lot. Sommige kruipen, anderen liggen stil. Een klein groepje probeert op hoge snelheid de overkant te halen. Dat zijn de nieuwelingen, weet hij. Vol afschuw wendt Laurenz zijn blik af, want het volgende moment schieten vijandige mitrailleurs een regen van kogels op hen af. Hun suizende gezang vermengt zich met het gekerm van de slachtoffers.
Hoe hadden ze ooit kunnen uitzien naar deze verschrikking? Laurenz kan het nauwelijks nog geloven, maar hij en Falko hadden staan springen van enthousiasme toen ze met de eerste trein mee mochten. Dat ze naar de oorlog gingen, voelde toen nog als een voorrecht. Als een avontuur dat ze als echte mannen meegemaakt moesten hebben. En met kerst zouden ze weer thuis zijn; bij de openhaard als held van het vaderland.
Niets is minder waar. Er zijn geen helden op dit slagveld en oorlog is niets meer dan voortslepende ellende. Bovendien is het morgen kerstmis. Laurenz zal het voor het eerst niet vieren met zijn familie, maar in de koude krochten van de loopgraaf. Als hij tenminste geluk heeft vandaag. Als hij niet op de hoop met gesneuvelden eindigt.
Ineens voelt Laurenz steenkoud water onder zijn jas. Naast hem heeft het lichaam van een onbekende soldaat de sneeuw gesmolten. Even houdt hij zijn adem in en komt een stukje omhoog. Een kogel vliegt rakelings langs zijn oor. Snel laat hij zich terugvallen en grijpt zijn geweer stevig vast. IJzig water vloeit tussen zijn kleren. Zijn vingers zijn zo koud dat het pijn doet om ze over de trekker te spannen. Trillend probeert hij te richten, maar er is niemand te zien.
Dan hoort hij het. Een bekende stem schreeuwt verslagen zijn naam. Voorzichtig kijkt Laurenz over zijn schouder. Als hij naar adem hapt, vullen de kruitdampen zijn longen.
De kogel die aan hem voorbij is gegaan, heeft Falko in zijn borst geraakt. Even kijkt Laurenz alleen maar. Dan zwaait hij het geweer over zijn schouder en tijgert naar zijn vriend. Een vreemde opluchting stroomt bij hem naar binnen. Hij mag het slagveld af. Hij mag de hel verlaten.
‘Kom, ik neem je mee.’ Snel kruipt Laurenz langs hem. Terwijl hij op zijn knieën steeds een stukje naar achteren schuift, ziet hij hoe Falko’s bloed een spoor achterlaat in de knisperende sneeuw.
‘Laat me toch, Laurenz, het doet zo’n pijn.’ Tegelijk met de woorden verlaten kleine wolkjes Falko’s mond.
‘Kom op, je bent een sterke,’ zegt Laurenz. ‘We zijn er zo.’
Maar Falko wil hem niet horen. Jammerend schudt hij zijn hoofd. ‘Nee, niet doen.’ De blik in zijn bleke gezicht wordt langzaam wazig. Laurenz voelt hoe het bloed over zijn handen stroomt. Warme straaltjes die tussen zijn vingers sijpelen en verdwijnen in het bevroren land.
Snel kijkt hij weg. ‘Volhouden verdomme! We zijn er bijna.’ Laurenz voelt een onaangename druk op zijn borst. Hij moet Falko levend in de loopgraaf krijgen, voor een dode vriend mag je niet terug. Met alle kracht die hij in zich heeft, trekt hij aan het lichaam. Bij de rand van de loopgraaf tilt hij Falko op een deken en laat hem tussen de bevroren wanden zakken.
‘Hospik!’ roept hij zo hard als hij kan. Laurenz hurkt naast het lichaam. Het bloed begint al langzamer te stromen.
Een arts in uniform snelt op hen af. Heel even kijkt hij naar het bebloede uniform van Falko. ‘Sorry T4, niets meer aan te doen,’ zegt hij. ‘Sta je makker bij tot hij sterft.’ De hospik rent naar het volgende slachtoffer dat binnen wordt gehesen en Laurenz kan eindelijk uitademen. Van opluchting, van angst en van afschuw voor wat hij heeft gedaan.
Dan pakt hij Falko bij de hand en fluistert hem bemoedigende woorden toe. Hij vertelt hem over hun mooie dorp, over het water waar ze vroeger samen zwommen en over het plein bij de kerk waar ze elke zondag voetbalden. Hij praat over hun vrienden. Over Otto die altijd valsspeelde tijdens het kaarten, over Max die stiekem een fles schnaps meesmokkelde en over Anna met de blonde vlechten, op wie ze stiekem allemaal verliefd waren.
‘Weet je nog, Falk,’ Laurenz aait hem over zijn hoofd, ‘die dag dat we met zijn allen tot midden in de nacht op het plein zaten.’ Hij glimlacht even. ‘Max had zeker de helft van die fles zelf opgedronken. Hij kon niet eens meer rechtop staan.’
Falko staart naar de blauwe hemel boven hem, alsof hij op klaarlichte dag de sterren van die vervlogen avond zoekt.
Zo traag als sneeuw smelt, gaan de minuten voorbij. Terwijl op de achtergrond de oorlog doorgaat, blijft Laurenz praten. Het is het enige wat hij nog voor Falko kan doen: bij hem zitten, herinneringen ophalen en wachten tot de dood zijn vriend voor altijd komt halen.

‘Weet je dat het Heiligabend is?’ Wilbert heeft de rozenkrans weer tussen zijn vingers. De laatste tijd laat hij de houten bolletjes bijna onafgebroken door zijn handen gaan.
Laurenz knikt naar hem. Hij voelt zich hol van binnen. Voor het eerst sinds hij hier is, heeft hij iemand verloren waar hij echt om geeft. Het is zo onwerkelijk. Alsof Falko nog elk moment om een vuurtje kan komen vragen.
Wilbert en Laurenz hadden hem samen weggedragen toen de slag voorbij was. Ze hadden hem voorzichtig bij de anderen gelegd. Laurenz had nog gezocht naar de Hundemarken met zijn naam en geboortedatum. Hij had lichamen opgetild, de route twee keer afgelopen, sneeuw verplaatst, maar het naamplaatje van Falko was nergens te vinden.
Huiverend gooit Laurenz de deken wat verder over zich heen. Het ding is koud, ijzig zelfs, maar in elk geval droog. Boven zijn hoofd zijn honderden sterren zichtbaar aan de heldere hemel. Een benauwde druk trekt op vanuit zijn borst. Het zijn de sterren die Falko vanmiddag zocht. Terwijl hij naar de hemel kijkt, denkt hij aan Bamberg, waar hij en Falko langs de oever van de rivier lange avonden kletsend doorbrachten.
Ineens schrikt hij op van gestommel in de verte. Links van hen, een stukje verderop in de linie, danst een kerstboom op hem af. Een zilveren slinger krult sierlijk langs de puntige dennennaalden. Erachter verschijnen dansende lichtjes in de kronkelende loopgraaf. Laurenz knippert met zijn ogen. Het zijn tientallen soldaten met fakkels in hun handen.
‘Mooi, hè?’ Een blonde jongen met een krulsnor lacht breed naar hem. ‘Het is tenslotte toch kerstavond.’
Met pijn in zijn maag slaat Laurenz een kruisje, gewoon omdat het zo hoort. Maar zijn gevoel zegt iets anders. Want als God werkelijk over hen waakt, waarom bestaat deze verschrikkelijke oorlog dan nog? Waarom heeft Hij dan, juist vandaag, Falko laten sterven?
Naast hem schudt Wilbert met fonkelende ogen de hand van de blonde krulsnor. ‘Zalig kerstfeest,’ zegt hij.
De twee mannen wisselen nog meer wensen uit en praten over dingen die Laurenz niet hoort. Met zijn armen over elkaar kruipt hij terug onder de deken en sluit zijn ogen. Hij probeert zijn huis te zien, zijn zusjes bij het haardvuur, zijn vader die hem trots op zijn schouder slaat. Hij kan de warmte van het haardvuur bijna voelen. Alles in zijn huis is nog precies zoals hij het achterliet. Als hij weer bij hen is, is alles mooi. Behalve zijn rechterarm, die bungelt levenloos in een mitella, want zelfs in zijn fantasie kan hij niet geloven dat hij hier ooit wegkomt door een overwinning. En terwijl hij zijn ogen stevig dichtknijpt en de stemmen naar de achtergrond verdwijnen, is daar ineens het geluid van zingende stemmen:

Stille Nacht, heilige Nacht.
Alles schläft; einsam wacht…

Opnieuw ziet hij zijn vader, zijn armen gespreid om hem te omhelzen. Hij ruikt de zuurkool die op het fornuis pruttelt, de vette worst die ze zullen eten, en hij hoort zijn moeder zachtjes meezingen met al die stemmen dichtbij.
Als het lied is afgelopen, vult een korte stilte de nacht. Laurenz opent zijn ogen. De jongens om hem heen knikken naar elkaar en velen glimlachen. Zoveel vrolijkheid heeft hij in maanden niet gezien.
Net als Laurenz zich wil omdraaien om zich terug in de deken te rollen, stijgt er gezang op vanaf de overkant. Britse stemmen echoën over de dodenakker.

The first Noel the angels did say
was to certain poor shepherds in fields as they lay,
in fields where they lay keeping their sheep,
on a cold winter’s night that was so deep…

Laurenz luistert aandachtig en denkt aan de herders die hier duizend jaar geleden wellicht ook hebben gelegen. De bittere nasmaak van de dag neemt een klein beetje af. Links en rechts komen steeds meer soldaten tevoorschijn. Als de Britten stoppen met zingen, klappen zijn kameraden vol overgave in hun handen en beginnen aan het volgende lied.

Es ist ein Ros entsprungen,
aus einer Wurzel zart…

Als hun gezang is afgelopen, klinkt er een overweldigend applaus vanaf de vijandige linie. Steeds meer soldaten glimlachen, sommige schreeuwen ‘Frohe Weihnachten’ naar de overkant en ze krijgen hetzelfde terug in het Engels. Iedereen lijkt een beetje vreugde te vinden, tot de krulsnor zijn handen aan zijn mond zet en schreeuwt: ‘Kom eens naar het licht.’ Hij klimt het trappetje op en tuurt over de rand. De hele loopgraaf valt stil.
Laurenz weet zeker dat er een kogel gaat komen. Een knal die de krulsnor achteruit zal werpen en een einde maakt aan dit moment. Wachtend op de schok, balt hij zijn vuisten.  Maar er komt niets. Er is alleen de stilte van mensen die hun adem inhouden.
‘Willen jullie eine Zigarette?’ roept de krulsnor zo hard als hij kan.
Laurenz ziet hoe de jongen zijn rug nog verder uitrekt. Er lijkt niks te gebeuren, maar dan begint hij ineens uitbundig te juichen. Lachend draait hij zich om. ‘Ze komen, ze komen!’
Een intens gejoel stijgt op en een paar jongens beginnen voorzichtig het niemandsland te betreden. Alsof angst, dood en vijandschap ineens niet meer bestaan.     Maar Laurenz blijft waar hij is. Hij denkt aan de lessen op zijn basisschool, aan alle posters van Engelse monsters, aan de kogels die al maanden op hen regenen, maar bovenal denkt hij aan Falko. Falko die nooit meer kerst zal vieren.
Moet hij deze beesten nu ineens een fijne kerst wensen? Afwachtend kijkt hij over de rand. Wilbert deelt zijn schnaps met een Britse soldaat. Voor het eerst in tijden heeft hij de rozenkrans niet meer tussen zijn vingers. De Brit steekt hem lachend een stuk chocolade toe en ze schudden elkaar de hand. Verderop heeft de blonde krulsnor een sigaret opgestoken met drie jongens die nog jonger lijken dan hij. Overal ontstaan groepjes soldaten die kletsen en lachen, zingen en drinken.
Overrompeld door zoveel menselijkheid staart Laurenz naar het onwerkelijke tafereel. Zijn dit nu de goddeloze vijanden die kosten wat het kost verslagen moeten worden? Is dit waarvoor hij al maanden in de modder ligt? Hij kan het bijna niet geloven. Ze lijken zoveel op hen. Gewoon jongens die moeten vechten voor hun vaderland, jongens die doodgaan als een kogel hen in de borst raakt.
De loopgraaf om hem heen loopt langzaam leeg en dan betreedt ook Laurenz het niemandsland. Schuifelend loopt hij tussen de soldaten door. De sneeuw heeft meer kleuren dan thuis. Wit, roze en bruin. Laurenz kijkt naar de punten van zijn schoenen die tot stilstand komen op een grote roze vlek. Daar waar de sneeuw roze kleurt, schittert iets in het maanlicht. Voorzichtig zakt hij door zijn knieën en kijkt naar de letters van Falko’s naam op het plaatje.
‘Wat heb je gevonden?’ Voor hem staat een brede jongeman met donkere krullen en vriendelijke ogen. In zijn hand heeft hij een fles rum.
Laurenz kijkt op, zijn keel is droog. ‘Het is het naamplaatje van een vriend, hij is vanmiddag gesneuveld.’
‘Het spijt me voor je, zo gaan de dingen in deze ellende.’ Hij lacht schamper. ‘Ongelofelijk dat ik hier vrijwillig ben gekomen.’
‘Ik weet het.’ Laurenz laat het zilveren plaatje in zijn zak glijden. ‘Wij stonden ook te springen toen we eindelijk mochten.’ Even is hij stil. ’En nu gaat mijn vriend nooit meer terug naar huis.’
Laurenz steekt zijn hand uit om zich voor te stellen. Danny Carol blijkt een negentienjarige student uit Londen, een jongen met vrienden, familie en een liefje dat hij heel erg mist. Ze praten en drinken samen een halve fles rum. Bij elke slok wordt Danny’s stem een beetje harder. ‘Weet je, aan onze kant denken ze ook dat jullie monsterlijke vechtjassen zijn.’ Hij schudt even zijn hoofd. ‘Misschien heeft deze oorlog ons blind gemaakt, of die verdomde politiek met hun opruiende praatjes.’
Laurenz neemt de fles van hem over en ze drinken er nog één, en nog één, tot er in het niemandsland een spontane voetbalwedstrijd losbarst. Fakkels in de sneeuw verlichten het veld. Laurenz en Danny gaan juichend en klappend langs de lijn staan, als twee supporters bij een spannende interland. En als de doelpalen geen gedeukte helmen zouden zijn, als er op de achtergrond geen meters prikkeldraad zouden lopen, en als hij niet aldoor die onbestemde geur van zwavel zou ruiken, dan had hij de oorlog misschien werkelijk even kunnen vergeten.

Wanneer de zon langzaam over de aarde kruipt, wordt het stiller op de vlakte. Het is eerste kerstdag. De dag van vrede, de dag van liefde. Om hen heen wordt het schimmenrijk pijnlijk zichtbaar. Overal glimmen de gezichten van gesneuvelden. Zonder overleg beginnen ze de doden, die eerder niemand heeft durven halen, te verzamelen. Sommigen walmen van rotting en ontbinding, anderen lijken elk moment op te kunnen staan.
Laurenz verlaat het niemandsland en haalt de kleine schep tussen zijn uitrusting vandaan. Onder een eenzame boom achter de linie begint hij aan een graf voor Falko – en Danny helpt mee. Om beurten steken ze het blad in de bevroren aarde. Als Laurenz’ armen pijn doen van het graven, is de kuil eindelijk diep genoeg.
Daarna verplaatsen ze samen het lichaam van zijn vriend.
‘Het blijft elke keer weer benauwend om afscheid te nemen.’ Danny knielt naast het provisorische graf. ‘Ik weet niet eens meer hoe vaak ik het gedaan heb.’
Laurenz knikt. ‘Weet je, toen ik zag dat hij geraakt was…’ Hij zucht, tranen prikken achter zijn oogleden. ‘Ik was opgelucht, ongelofelijk hè? Ik was zo opgelucht dat ik een reden had om het slagveld af te gaan.’
Laurenz houdt zijn handen voor zijn gezicht. Hij wil niet huilen, maar als Danny een arm om zijn schouder slaat, doet hij het toch. ‘Ik ben met hem gaan slepen om mezelf te redden. Hij wilde het niet eens, hij wou rustig sterven.’ Laurenz schudt zijn hoofd. ‘Ik zal nooit als held naar huis gaan. Ik ben een beest, een laffe egoïst.’
Danny knijpt even in zijn bovenarm. ‘Weet je makker, op dit veld zijn we allemaal beesten. Als je de dood in de ogen kijkt, doe je alles om te overleven.’ Danny wijst met zijn duim over zijn schouder. ‘Dit is al lang mijn oorlog niet meer. Ik zou er alles voor doen om hier weg te komen, om Mary weer te zien, en Londen.’
Even blijven ze bij het graf van Falko staan. Terwijl de zon haar hoogste punt bereikt, laten ze hem achter. Daarna helpt Laurenz met het halen van de andere gesneuvelden. Engels, Duits, Frans, of waar iemand ook vandaan komt, vandaag maakt niet niets uit. Met kerstmis krijgt elke dode evenveel respect.

Aan het eind van de dag is het prikkeldraad schoon. Steeds meer Britten schudden hem de hand en druipen af richting hun eigen loopgraaf. Laurenz ziet hoe Krulsnor aan de zijlijn staat en salueert naar elke soldaat die vertrekt. Sommige sloffen langzamer dan hij ooit iemand heeft zien sloffen. Alsof de weerzin om terug te gaan ze naar de grond trekt.
Ook Wilbert sjokt naar zijn plek. Als hij opkijkt, kruist zijn blik heel even die van Laurenz. Van de vreugde die hij gisteren had uitgestraald, is niets meer over. Prevelend brengt hij de rozenkrans naar zijn lippen en kust de houten bolletjes.
Laurenz wisselt de laatste woorden met zijn nieuwe vriend. Achter op een kaartje schrijft hij het adres van zijn ouders, zodat ze na deze oorlog, als de rook is opgetrokken en het vijandschap verdwenen, elkaar misschien nog eens kunnen ontmoeten.
Aarzelend kijkt hij Danny aan. Dit was het dan. Het einde van een kleine vrede waar hun leiders en hun landen niets mee te maken hadden.
‘Als ik je morgen zie, zal ik niet op je schieten.’ Danny steekt zijn hand naar hem uit, maar Laurenz omhelst hem.
‘Ach, misschien is een schot in de schouder zo slecht nog niet. Voor jou en voor mij.’ Laurenz drukt Danny stevig tegen zijn borst. ‘Misschien is dat een mooi kerstcadeau voor ons beiden?’

 


Heb je genoten van het verhaal? Luister dan ook naar de podcast van Historische Verhalen, waar we met auteur Danique van der Rijt in gesprek gaan over de historische achtergrond en het schrijfproces. Meer lezen van Danique? Neem dan een kijkje in onze webshop, waar de verhalenbundel over de Tweede Wereldoorlog te vinden. Voor deze bundel schreef zij de vertelling Als de sneeuw blijft vallen, over oorlog, armoede en de hongerwinter.