De tempelreiniging – door Jeroen Windmeijer

Rome, 100 na Christus

‘Als eerst getuige roepen we op…’ De rechter boog voorover om op de deels opengerolde boekrol de naam te kunnen lezen. ‘Johannes! Wilt u naar voren treden?’
Het kleine amfitheater zat vol. Gewoonlijk vonden rechtszaken plaats in de basilica, een gebouw dat deel uitmaakte van het Forum, maar gezien het semiofficiële karakter van de zaak in combinatie met de enorme publieke belangstelling, was voor het theater gekozen. Hier hadden de mensen goed zicht op de lange tafel die op een verhoogd podium stond en waar de rechter en zijn scribent achter hadden plaatsgenomen. Schuin ervoor was een lange bank waar vier oude mannen zaten, ieder met een indrukwekkende, grijze baard.
‘De kwestie die vandaag voor ligt,’ zei de rechter, ‘is die van een goede overlevering van bepaalde gebeurtenissen die twee generaties geleden in Jeruzalem plaatsvonden – in het jaar 783 ab urbe condita, Tiberius was onze keizer. Het was op…’
‘Op het plein,’ vulde de scribent, die naast hem zat, hem met een hoorbaar vermoeide stem aan. ‘Van de tempel die er niet meer is, door een man die al zeventig jaar dood en begraven is.’
‘Dáár schijnt ook discussie over te bestaan.’
‘Dus ik begrijp niet waarom we hier onze kostbare tijd mee…’
De rechter stak zijn hand op, waarna zijn assistent er het zwijgen toe deed.
‘De hoofdaanstichter van de onrust op het tempelplein,’ ging hij verder, ‘was de dertigjarige jood Jezus van Nazareth. Hij is gearresteerd en gekruisigd. Over deze terechte straf bestaat vanzelfsprekend geen discussie. Het punt is echter dat we inmiddels beschikken over vier verslagen het incident op het Tempelplein, die op veel punten met elkaar in overeenstemming zijn, maar – en dat is het probleem – op belangrijke punten van elkaar afwijken.’
‘Voor wíe is dat een probleem?’ probeerde de scribent weer, die even stopte met schrijven. ‘Verschillende mensen zien verschillende dingen en…’
‘Het probleem ligt bij de volgelingen van deze jood, die wij als christenen hebben leren kennen,’ ging de hoofdrechter onverstoorbaar verder. ‘In toenemende mate vliegen zij elkaar in de haren over wát er zich, voorafgaand aan de arrestatie van deze joodse rabbi, precies heeft voorgevallen. De onrust die dit binnen hun almaar groeiende gemeenschap geeft, heeft een negatief effect op onze gemeenschap als geheel. Om die reden zijn we vandaag hier bijeengekomen om te zien of we overeenstemming kunnen bereiken, zodat zij op dit punt voortaan met één stem kunnen spreken en voor hun eigen parochie één duidelijke boodschap kunnen prediken, zodat de rust weer terugkeert. Om die reden vraag ik dus naar voren te komen Johannes, om zijn versie van het verhaal toe te lichten.’

De man die Johannes werd genoemd, trad naar voren. Zelfs vanaf de bovenste ring van het theater was zijn geprononceerde neus goed te zien, als de snavel van een adelaar.
‘Mijn boek is het jongste van de vier boeken die inmiddels zijn geschreven over het goede nieuws dat Jezus van Nazareth verkondigde,’ stak Johannes direct van wal. ‘Alleen dát al pleit voor mijn verhaal als betrouwbaarder dan die van de anderen. In tijd sta ik er verder van af, maar ik heb ook langer onderzoek kunnen doen. Kort voor Pesach reisde Jezus met zijn discipelen naar Jeruzalem en daar…’
‘Pesach?’ onderbrak de rechter. ‘Niet iedereen hier is precies op de hoogte van alle joodse gebruiken. Wellicht wilt u dit kort toelichten?’
‘Graag,’ zei Johannes. ‘Net als alle andere mensen van zijn volk geloofde Jezus dat het volk Israël ooit door hun leider Mozes was weggevoerd uit Egypte, waar de joden in slavernij hadden geleefd. Deze gebeurtenis wordt ieder jaar herdacht, bij voorkeur in Jeruzalem waar de joden een lam aan hun God offeren om hem te bedanken en om hem te eren. Je zou kunnen zeggen dat Pesach het belangrijkste joodse feest van het jaar is, dus om die reden reisden in de tijd van dit voorval veel joden vanuit Palestina en vanuit het gehele Romeinse Rijk naar Jeruzalem om daar aan hun religieuze plichten te voldoen. Het was in de eerste plaats een feest waarbij de vrijheid werd gevierd – een belangrijk punt waar we later nog op terug zullen komen.’
‘Uitstekend.’
‘Kort voor Pesach dus,’ hervatte Johannes zijn betoog, ‘reisde Jezus met zijn discipelen naar Jeruzalem en daar trof hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten. Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: “Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!”’
‘Zijn vader?’ vroeg de scribent verbaasd. Ondanks zijn aanvankelijke tegenzin aanwezig te moeten zijn, leek toch ook hij interesse in de kwestie te hebben gekregen.
‘Het is…’ zei Johannes. ‘Het is een ingewikkelde kwestie. Zijn moeder had geen omgang gehad met een man, maar toch… Hoe moet ik het uitleggen? Jezus heeft in zekere zin van het begin af aan al bestaan. Ik bewaar dat beter voor een andere keer. Als we ons voor nu even op deze kwestie richten… Toen hij dat had gezegd, dachten zijn leerlingen aan wat er in hun heilige boeken geschreven staat: “De hartstocht voor uw huis zal mij verteren”. Maar de joden vroegen…’
‘De joden?’ onderbrak de rechter hem nu. ‘Ze waren allemáál toch joden? Jezus en zijn discipelen toch ook? Waarom zouden ze anders dat Pesachfeest komen vieren?’
‘Ja, dat is waar,’ verdedigde Johannes zich. ‘Maar…’
‘Dat is ook ingewikkeld zeker?’ vroeg de rechterrechter op spottende toon.
‘Jezus was ook een jood, maar zijn eigen volk… U moet het zo zien, dat de jódenjoden tegen Jezus waren en ehm…’
‘Gaat u maar verder,’ besliste de rechter toen hij zag dat Johannes er niet goed uitkwam.
‘Goed,’ greep Johannes dit aanbod dankbaar aan. ‘Maar de jóden vroegen: “Met welk teken kunt u bewijzen dat u dit mag doen?” Jezus antwoordde hun: “Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.” De jóden zeiden: “Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd, en u wilt hem in drie dagen weer opbouwen?” Maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam. Na zijn opstanding uit de dood …’
‘Ook weer ingewikkeld zeker?’ vroeg de rechter.
‘Jezus had gewoon een heel gecompliceerde persoonlijkheid,’ zei Johannes.
‘Het is alsof ik luister naar een verhaal over Adonis, of Mithras,’ zei de scribent.
‘Hoe dan ook,’ zei Johannes. ‘Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had.’
‘Inmiddels ís de tempel afgebroken,’ zei de rechter.
‘En dat had Jezus in zekere zin al voorzien,’ zei Johannes, die zichtbaar het gevoel kreeg weer meer vaste grond onder de voeten te krijgen.
De rechter schudde het hoofd een klein beetje heen en weer. ‘Ja, maar u heeft het opgeschreven twintig jaar nadát de tempel is vernietigd. Dan is zoiets gemakkelijk te voorspellen toch?’ Hij zuchtte. ‘Dat was uw verhaal? En daarna werd Jezus gearresteerd.’
‘Gearresteerd?’ riep Johannes verrast uit. ‘Niets daarvan. Hij kwam net van een bruiloft in Kana, waar hij water in wijn had veranderd, omdat er niet genoeg wijn was.’
‘Ah, zoals Dionysos,’ riep de scribent verrast uit. ‘Dát verhaal ken ik. Dat de wijn op is en dat ze watervaten brengen die Dionysos in wijn verandert, zijn eerste wonder. En dat dan de bruidegom erbij wordt geroepen en de ceremoniemeester zegt: “Iedereen zet zijn gasten eerst de goede wijn voor en als ze dronken zijn de minder goede. Maar u hebt de beste wijn tot nu bewaard!”’
‘Ja, maar Jezus heeft dat dus écht gedaan. Dat van Dionysos is zomaar een… Dat was niet echt. Denk ik.’
‘De andere schrijvers beweren – en zo heb ik het ook begrepen – dat Jezus na die onrust op het tempelplein werd gearresteerd en uiteindelijk werd gekruisigd,’ zei de rechter.‘Hoe weten zij dat nou?’ riep Johannes uit. ‘Ze waren er niet eens bij. Die hele tempelreiniging was pas het begín! Daarna
gingen Jezus en zijn leerlingen erop uit. Eerst naar Judea om daar mensen te dopen…’
De hoofdrechter stak zijn hand op, maar liet die toen zakken.
‘En daarna hebben Jezus en zijn leerlingen nog drie jaar rondgereisd om het goede nieuws over het Koninkrijk van God te verspreiden. Toen is hij opnieuw tijdens een Pesachfeest naar Jeruzalem gegaan en toen pas gaven de joden, die hem haatten, hem aan bij Pilatus. Omdat zoveel ándere joden in hem gingen geloven. De hele wereld liep achter hem aan.’
Achter Johannes klonk plots luid protest.
‘Dit is volslagen onjuist,’ riep een van de drie andere schrijvers, die met zijn woeste kapsel iets weghad van een leeuw. ‘Mijn naam is Marcus en wij – Marcus, Mattheüs en Lucas – zien dit alles op een heel andere manier dan deze Johannes.’
‘U komt zo aan de beurt,’ onderbrak de rechter hem geïrriteerd.
Kort overlegde hij met zijn scribent, onhoorbaar voor de overige aanwezigen.
‘Heeft u er verder nog iets aan toe te voegen?’ vroeg hij Johannes toen.
‘Nee,’ antwoordde die. ‘Ik laat mijn zaak rusten.’
Johannes liep terug naar de bank, waar de drie andere mannen dichter op elkaar waren gaan zitten zodat er duidelijk een ruimte was ontstaan tussen hen en Johannes.
‘Dan roepen we nu Lucas op,’ zei de rechter. ‘U hoeft niet langer uit te wijden over zaken als Pesach. Die veronderstellen we nu als bekend.’

Lucas trad naar voren, een kleine gedrongen man met een gespierde nek als van een os.
‘Het klopt wat mijn voorganger zei,’ opende Lucas zijn betoog, ‘dat Jezus en zijn leerlingen in verband met Pesach naar Jeruzalem gingen en de Tempel binnengingen. Ik weet niet waar hij het verhaal vandaan heeft dat Jezus een zweep zou hebben gemaakt, maar goed. Het verhaal is heel simpel. Jezus ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg te jagen, terwijl hij riep: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn”, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’
‘En toen werd hij gearresteerd?’
‘Gearresteerd? Welnee,’ zei Lucas. ‘Hij gaf nog dagelijks onderwijs in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen, maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.’
‘Dus de Romeinse soldaten grepen niet in?’
‘Nee, dat was pas een paar dagen later,’ verduidelijkte Lucas. ‘Toen hij met zijn leerlingen in de tuin van Gethsemane was en zijn leerling, Judas, die hem had verraden, de Romeinse soldaten en leden van de Tempelwacht naar hem toe bracht.’
‘En waarom was hij niet direct gearresteerd dan?’
‘Omdat er te veel mensen waren, denk ik?’ zei Lucas, maar de aanvankelijke zelfverzekerdheid van zijn optreden zakte al snel weg.‘Hij mocht eerst nog een paar dagen mensen onderwijzen en daarná hebben ze hem gearresteerd dus. Door de jood Judas, die…’
‘Dus als we het goed begrijpen,’ vroeg de rechter. ‘Jezus verjaagt die mensen en zorgt voor een chaos daar. De Romeinse wachters doen niets, maar laten hem nog een paar dagen onderwijs geven. En dan gaan ze midden in de nacht…’
‘Dat is wat ik heb gehoord ja,’ zei Lucas, maar zo zacht dat hij nauwelijks te verstaan was.
‘En waarom dééd die Jezus dat eigenlijk?’ wilde de scribent weten. ‘Al die joden kwamen naar Jeruzalem en dan begrijp ik dat je niet vanuit Carthago, Rome of Mérida een lam of een paar duiven met je mee gaat zeulen. Die kocht je daar natuurlijk. En ik heb ook begrepen dat je alleen met de lokale munt mocht betalen, dus je moest je eigen geld inwisselen om een offerdier te kunnen kopen.’
‘Ja, dat klopt,’ zei Lucas. ‘U bent goed op de hoogte.’
‘En wat deden Jezus en zijn leerlingen dan?’
‘Ik denk niet dat zij lammeren of duiven uit Galilea met zich meenamen, nee,’ zei Lucas, bij wie de aarzeling in zijn stem hoorbaar was. ‘Dus ik denk dat zij hun offerdieren ook op het plein kochten. Maar omdat ze geen buitenlandse munten hadden, hoefden zij natuurlijk geen geld om te wisselen!’
‘Maar al die joden voldeden dus aan hun religieuze plicht? Zoals hen door de traditie was voorgeschreven?’
‘Jawel, maar ik denk dat Jezus dat gewoon niet zo… Ik weet het niet. Uit de verhalen heb ik begrepen dat Jezus echt een ontzettend aardige man was, maar soms kon hij vanuit het niets ook heel erg boos worden. En dan snapten de mensen niet altijd precies waarom. Maar achteraf begrepen de mensen het dan vaak weer wel.’
‘Ik kan me voorstellen dat die joden boos waren. Op dat plein.’
‘Ja, precies. En de Romeinen ook, maar die besloten het erbij te laten zitten, geloof ik. Totdat dus die jood Judas zei dat ze Jezus moesten arresteren.’
De hoofdrechter schudde met zijn hoofd. ‘Luister, meneer Lucas… Dat tempelplein mat tweehonderdvijftig vierkante meter, dus dat Jezus dat plein in zijn eentje schoonveegde is al een bijzonder verhaal.’
‘Het was ook een heel bijzondere man.’
‘Ik wil dat graag geloven, maar ik weet ook dat er normaal gesproken geen Romeinse legioenen in Jeruzalem aanwezig waren, maar ten tijde van Pesach wél omdat er dan honderdduizenden joden in de stad waren. En net hebben we al van uw collega gehoord dat het Pesach-feest bij uitstek het feest was waarbij de vrijheid van het joodse volk werd gevierd. In het verleden was het dan ook meer dan eens voorgekomen dat er rond Pesach opstanden tegen het Romeinse gezag uitbraken. Veel joden streden voor een onafhankelijke joodse staat, omdat ze geloofden dat hun eigen God hen dit land had beloofd. Om die reden accepteerden ze het niet dat niet-joodse machthebbers over het land heersten aan wie ze ook nog eens belasting moesten betalen.’
‘Dat klopt,’ ze Lucas. ‘Nogmaals: u bent goed op de hoogte.’
‘Normaal waren er alleen Romeinse soldaten aan het front met Syria en er was een cohort bij de residentie van de gouverneur van Judea in Caesarea aan de Middellandse Zee. Behalve met Pesach, want dan legerde de gouverneur zich met een flink garnizoen zich in Jeruzalem om de orde te bewaren en ook maar de kleinste opstand in de kiem te smoren.’
‘Correct.’
‘Maar Jezus lieten ze met rust?’
‘Ja, blijkbaar. Het was een heel bijzondere man en…’
‘Terwijl ze eerder tijdens Pesach net zo gemakkelijk mensen aan het kruis nagelden die alleen maar aan een opstand hadden gedácht.’
‘Ik weet ook niet precies wat de overweging is geweest van Pilatus toen,’ stamelde Lucas.
De rechter liet opnieuw een harde zucht horen, die tot aan de bovenste banken te horen was.
‘Mag ik weer gaan zitten?’ vroeg Lucas.
‘Ja, doet u dat maar,’ zei hij. ‘Dan vragen we nu Mattheüs om zijn verhaal te doen.’

Mattheüs stapte naar voren, een man minstens zo oud als de anderen met een engelachtige uitstraling.
‘Dus,’ begon de rechter. ‘U en Lucas en Marcus zien samen de dingen anders dan meneer Johannes?’
‘Ja, dat klopt.’
‘Laten we direct naar de zaak zelf gaan,’ stelde de rechter voor. ‘Uw verslag erover is overigens een stuk korter dan die van de anderen. U wijdt twee regels aan deze gebeurtenis die toch wel van cruciaal belang lijkt te zijn geweest. Volgens Lucas joeg Jezus de handelaars weg. Die versie ondersteunt u?’
‘Nou,’ relativeerde Mattheüs onmiddellijk. ‘Wat dat betreft had Johannes wel gelijk. Jezus verjaagde niet alleen de handelaars. Het ging eigenlijk zo: Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn” maar jullie maken er een rovershol van!’ Dat was eigenlijk alles.’
‘En toen werd hij aangehouden?’
‘Nee,’ zei Mattheüs. ‘Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen”?’
‘En daarna?’
‘Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Bethanië, waar hij de nacht doorbracht. Jezus heeft toen eerst nog heel veel en heel lange toespraken gehouden. Het is maar goed dat er iemand bij was om zijn woorden direct op te schrijven, anders zouden we nooit hebben geweten wat hij ons nog allemaal te zeggen had.’
‘Er was een notulist?’
‘Dat moet wel,’ zei Mattheüs. ‘U heeft het zelf gelezen: dat waren zulke lange toespraken, niemand zou die achteraf hebben kunnen reproduceren natuurlijk.’
‘En dat manuscript heeft u?’
‘Ik heb dat als bron gebruikt ja,’ gaf Mattheüs toe. ‘Net als Lucas. En we hebben allebei veel van Marcus overgeschreven.’
‘Marcus? Ah, die komt nog aan het woord. Laten we hem direct maar oproepen. Of had u nog iets toe te voegen?’
‘Nee, dat was het wel.’
Mattheüs liep terug, maar werd door de rechter teruggeroepen.
‘Ik vergeet deze kwestie nog,’ zei hij. ‘Misschien dat u daar licht op kunt werpen.’
‘En dat is?’ vroeg Mattheüs vriendelijk.
‘Overal in de stad zien we op muren de letters gekalkt: qfi,’ zei de rechter. ‘Nu hoorde ik dat dit met Jezus te maken heeft.’
Mattheüs glimlachte. ‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Die letters staan voor “Quid faceret Iesu”.’
‘Wat zou Jezus doen?’
‘Ja, precies. Het idee is dat je in elke situatie bedenkt hoe Jezus zou hebben gereageerd en dat je dan zijn voorbeeld navolgt.’
‘Maar dat…’ zei de scribent en hij begon te lachen. ‘Excuseer me, maar houdt dat dan in dat als je ergens boos over bent je de tafels omver moet werpen en vervolgens een zweep maakt om iedereen in je omgeving in elkaar te rossen?’
‘Ehm,’ zei Mattheüs. ‘In dat specifieke geval…’
‘Dat lijkt me niet echt een heel goed voorbeeld. Is het wel?’
‘Dan is het beter even tot tien te tellen, ja,’ gaf Mattheüs toe.
‘Dat mag ik wel hopen,’ zei de scribent. ‘Het zou een chaos worden als iedereen zou doen wat hij deed, niet?’
‘Verder nog iets?’ vroeg Mattheüs die duidelijk graag terug naar zijn plek wilde.
‘Verder niets,’ zei de rechter. ‘Dan roepen we ten slotte Marcus op om naar voren te komen.’

De man met de haren als de manen van een leeuw kwam naar voren gestapt, de borst vooruit en de kin omhoog.
‘Mijn goede boodschap is de oudste,’ stak hij direct van wal. ‘Ik sta dus in tijd het dichtst bij de gebeurtenissen. Het is ook niet voor niets dat mijn gewaardeerde collega’s Lucas en Mattheüs grote delen letterlijk van mij hebben overgeschreven – ook al hebben ze zich daarbij nogal eens vrijheden gepermitteerd.’
‘Doe uw verhaal,’ zei de rechter. ‘Laten we direct naar de achtervolging gaan, die op het plein bedoel ik. Er was iets met mensen die dingen droegen?’
‘Daar kom ik zo op,’ zei Marcus. ‘Nadat Jezus op een ezel Jeruzalem was binnengereden, ging hij in zijn eentje naar de tempel. Nadat hij alles in ogenschouw had genomen, ging hij – want het was al laat geworden – met zijn twaalf leerlingen terug naar Bethanië.’
‘Dus hij verjoeg niemand?’
‘Niet meteen,’ zei Marcus. Hij draaide zich half weg van de rechters om rechtstreeks tot het publiek te kunnen spreken. ‘Eerst verkende hij de boel en toen ging hij naar Bethanië. De volgende dag kwamen ze terug naar Jeruzalem. Hij ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen; hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg.’
‘En waarom was dat? Dat laatste?’
‘Ja, hij wilde dat gewoon niet, denk ik,’ zei Marcus. ‘Wat dat betreft kon Jezus soms een heel aparte man zijn. Hij wilde niet hebben dat mensen voorwerpen over het tempelplein droegen. Jezus zal er vast zijn redenen voor hebben gehad, maar die heeft hij niet aan iemand meegedeeld. Wat hij de omstanders wél voorhield, was: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen; ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad.’
‘Nog steeds geen arrestatie?’
‘Nee,’ zei Marcus. ‘Eerst gaf hij dus nog een paar dagen onderwijs, hij trad in discussie met wetgeleerden en met Farizeeën en had nog een laatste avondmaal met zijn discipelen. Pas daarna werd hij door Romeinen en de Tempelwacht gearresteerd, aangezet door de joden, geleid door de jood Judas.’
‘Dan blijft het de vraag waarom die niet eerder ingrepen,’ vroeg de rechter. ‘Juist met Pesach was de situatie in Jeruzalem explosief, had ik begrepen.’
‘Ze konden hem niet arresteren, omdat Jezus en zijn leger dat deel van de stad een paar dagen bezet hielden. Er moest een legioen uit Rome komen dat…’
‘Bezet? Hield Jezus met zijn leger het tempelplein bezet?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Marcus. ‘Waarom denkt u anders dat de Romeinen hem niet ter plekke arresteerden? Ze konden niet op tegen de overmacht. En Jezus kon die dagen gewoon de stadspoort gewoon in- en uitlopen, zonder enig probleem. Dat kan alleen maar als je volledige controle hebt over dat deel van de stad.’
‘Maar dat stáát toch nergens?’
‘Nee, maar u moet tussen de regels door lezen,’ zei Marcus. ‘Zelf heb ik het verhaal hier en daar onderbroken, met onder meer een verhaal over een vijgenboom, maar als je daar overheen leest, zie je dat Jezus en zijn mannen de controle over de stad hadden.’
‘En waar kwam dat “leger” dan vandaan?’
‘Waar dat vandáán kwam?’ vroeg Marcus verbaasd. ‘Dat weet ik toch niet. Ik schríjf er alleen over. Op weg naar Jeruzalem kwamen ze op een onherbergzame plek, waar ze niets te eten konden kopen. Er waren maar vijf broden en twee vissen.’
‘En hoeveel mensen waren er?’
‘Vijfduizend man.’
‘Zo groot als een legioen dus.’
‘Precies! Nu begrijpt u het. Het wás ook een legioen. Daar schrijf ik ook: “Ze gingen zitten in groepen van honderd en groepen van vijftig”, volgens een militaire indeling. Er waren dus vijftig honderdmannen, en binnen ieder cohort van tien man had ook iemand de leiding.’
‘Ze waren dus georganiseerd als een Romeins legioen.’
‘Ja. Het getal vijfduizend heb ik niet zelf verzonnen. Ook die groepen van honderd man en van vijftig man niet. Toen iedereen op het gras was gaan zitten, nam Jezus de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte uit te delen; ook de twee vissen verdeelde hij onder allen die er waren. Iedereen at en werd verzadigd. Ze haalden de overgebleven stukken brood op, waar wel twaalf manden mee konden worden gevuld, en ook wat er over was van de vissen. Vijfduizend mensen hadden van de broden gegeten.’
‘Dat is… bijzonder.’
‘Ja, nogal!’ zei Marcus. ‘Maar toen Jezus dus met zijn legioen van vijfduizend man de stad introk, werd hij verwelkomd door duizenden mensen. Ze legden hun kleding neer, zoals je dat doet voor een koning die de stad binnentrekt. Heel de stad was in beroering. U denkt toch niet dat al die mensen daarna weer rustig naar huis gingen? Nee, natuurlijk niet. Ze sloten zich bij hem aan en sámen gingen ze naar het Tempelplein dat ze leeg veegden en in bezit namen. Dat was de dag ná de sabbat. Ze hebben het dus bezet kunnen houden tot aan de sabbat .’
‘Dat is eigenlijk geloofwaardiger dan één man die iedereen verjaagt,’ zei de rechter. ‘En toen?’
‘Toen kwam het leger uit Caesarea die het tempelplein terugveroverde,’ zei Marcus. ‘En Judas leidde hen naar waar Jezus zich met zijn leerlingen had verscholen. Diezelfde middag nog is Jezus gekruisigd en dat was het begin van het einde. Niet helemaal, het was eigenlijk het begin van een nieuw begin, maar dat is misschien beter voor een andere keer.’
‘Nu nog de kwestie van het tempelplein,’ vroeg de rechter. ‘Uw collega kwam er niet goed uit, maar waarom bezetten ze specifiek dat plein? Waarom vielen ze niet de burcht Antonia aan, waar Pilatus verbleef?’
‘Het was een aanval op de corruptie van de joodse elite die heulde met de Romeinen,’ legde Marcus uit. ‘Jezus vond dat de Tempel corrupt was geworden, een rovershol dus. Hij vond dat alle voorbereidingen voor de Pesach buiten de Tempel plaats moesten vinden, omdat de Tempel zelf als een “huis van gebed” was bedoeld.’
De rechter knikte.
‘Maar zoals ik ook heb geschreven,’ ging Marcus verder, ‘wist Jezus natuurlijk al dat de tempel veertig jaar later zou worden vernietigd. Dus dit wegjagen van de mensen van het tempelplein was in zekere zin ook een symbolische daad, het was een waarschuwing met betrekking tot de verwoesting van de Tempel die in de toekomst plaats zou vinden. En nu weten we dat hij gelijk heeft gehad.’
‘Tja, dat punt hebben we net al benoemd toen we het erover hadden dat u alle vier een verslag hebt geschreven nadát de Tempel was verwoest.’
‘Het kan ook zijn,’ negeerde Marcus de opmerking, ‘dat Jezus heeft gedacht dat er in het Koninkrijk van God helemaal geen tempel nodig was, omdat mensen geen offers meer aan God hoefden te brengen. Jezus zélf bracht het offer waarmee de zonden van alle mensen werden vergeven, dus offers waren niet meer nodig.’
‘Ik ben bang dat het nu iets te technisch wordt,’ zei de rechter.
‘Dan laten we het hierbij,’ stelde Marcus voor.
‘Maar op grond van wat jullie vier ons hebben verteld, kan ik me goed voorstellen dat Pilatus niet aarzelde om Jezus ter dood te veroordelen. Precies een juiste dood voor een politieke opstandeling. Wat mij dan nog wel verbaast, is dat de volgelingen van deze joodse opstandeling, die terecht aan het kruis stierf omdat hij de Romeinen uit het land wilde verdrijven, toch ook hier ter stede zich op een toenemende populariteit mag verheugen.’
‘O, maar hij werd ook niet ter dood veroordeeld voor die opstand,’ zei Marcus. ‘Nee, integendeel. De joden waren naar Pilatus gegaan om te vragen of hij Jezus wilde laten kruisigen omdat hij zich godslasterlijk had uitgelaten. Hij had namelijk gezegd dat hij de Zoon van God was.’
‘Ja, en wat had Pilatus daar mee te maken dan? Die godsdienstige zaken mochten de joden toch zelf regelen? Die Jezus zou niet de eerste zijn geweest die ze hadden gestenigd. Waarom deden ze dat niet met Jezus?’
‘Omdat hij ook had gezegd dat hij de koning van de joden was. En de joden vonden dat ze geen andere koning hadden dan de keizer. Uit Rome.’
‘De jóden? Maar die vonden het toch juist godslasterlijk dat vreemde overheersers de scepter in hun beloofde land zwaaiden? En dat ze belasting moesten betalen?’
‘Ja, dat is allemaal wel zo, maar toch gingen ze naar de keizer met de vraag om hem te laten kruisigen.’
‘En Pilatus? Die luisterde gewoon?’
‘Nou, hij wilde Jezus heel graag vrijlaten, maar dat mocht niet van de joden. En met Pesach liet hij altijd een gevangene vrij en…’
‘Hebben we het hier over dezelfde Pilatus? Die oude Pontius? Die ze toen uit zijn ambt hebben ontzet en terug naar Rome hebben gehaald vanwege zijn wrede optreden?’
‘Ehm, ja.’
‘En iemand vrijlaten? Ik heb nog nooit van die gewoonte gehoord.’
‘Hij liet de mensen kiezen tussen Barrabas, een gevangene die tijdens de opstand een Romeinse soldaat had gedood, en Jezus. En de joden kozen Barrabas.’
‘Pilatus liet een man vrij die een van zijn soldaten had gedóód? En hij liet Jezus kruisigen, omdat…’
‘De joden eisten dat van hem, omdat hij had gezondigd tegen de joodse wet. Dus Pilatus kón niet anders. Hij móest wel naar de joden luisteren.’
‘Het spijt me zeer, meneer Marcus, maar wat is dit voor een nonsensverhaal?’
‘De joden zagen niet dat Jezus de Messias was,’ hield Marcus vol. ‘De heidenen wel. Toen de honderdman, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: “Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.” Hij was de eerste die het zag dus.’
‘Een Romein?’
‘Ja.’
‘En waarom heeft u niet gewoon opgeschreven dat Jezus met een leger van vijfduizend man de stad introk en gesteund door duizenden anderen het plein innam? Het lijkt erop alsof u de rol van de Romeinen heeft willen afzwakken en die van de joden juist hebt versterkt. Op zich kan ik het me voorstellen, want niemand hier zou het in zijn hoofd halen om een aan het kruis gestorven misdadiger te volgen die tegen Rome in opstand kwam.’
‘Ja, dat heeft er ook wel een beetje mee te maken ja,’ moest Marcus schoorvoetend toegeven. ‘Maar Pilatus, nadat hij zijn handen had gewassen om zo de schuld aan de dood van Jezus van zich af te wassen, zei dan ook…’
‘Meneer Marcus, stopt u maar,’ onderbrak de rechter hem. ‘Ik ben bang dat hoe langer we u aan het woord laten, hoe meer u zichzelf vastpraat. U denkt toch niet dat ook maar iemand dit gaat geloven? Er werd nog nooit kruisiging opgelegd aan mensen die hun eigen God lasterden, maar alleen aan politieke opstandelingen en slaven. Ik stel voor dat we de zaak afronden, voordat u zich nog meer voor schut zet.’
Marcus boog het hoofd, opgelucht zo leek het, en ging weer zitten.
‘U heeft echter wel een heel ander beeld geschetst dan dat van uw drie collega’s,’ zei de rechter. ‘Volgens u zou er een leger zijn geweest, die het plein een week bezet heeft gehouden… Volgens Johannes had Jezus heel specifiek de runder-, schaaps- en duivenhandelaars verdreven, volgens Lucas waren het alle handelaars, volgens Marcus alle kopers en verkopers en gooide Jezus de tafels van geldwisselaars en de stoelen van duivenhandelaars om, een visie die Mattheüs met hem deelt. Volgens de een heeft hij dit geroepen, volgens de ander dat, hij zou een zweep hebben gemaakt, hij zou het in zijn eentje hebben gedaan of juist met een hele groep, het was aan het begin van zijn driejarige missie of juist de afsluiting ervan… Heren, ik zie niet hoe we dit in ’s hemelnaam in overeenstemming met elkaar gaan krijgen. Dat hij niet ter plekke in de boeien werd geslagen blijft een raadsel, net als waarom hij dit eigenlijk deed. Mijn voorstel is dan ook,’ –  en hij keek hierbij zijn scribent kort aan – ‘om de hele zaak te laten rusten. We komen er feitelijk niet uit. Het is lang geleden, niemand is erbij geweest. De mensen díe erbij zijn geweest, leven niet meer dus we kunnen het hen niet meer vragen.’

Mattheüs, Marcus en Lucas stonden als één man op. Johannes volgde een fractie van een seconde later.
‘Laten we het erover eens zijn,’ sprak Marcus, ‘dat we het met elkaar oneens zijn. De geschiedenis zal ons rechtvaardigen.’
‘Op ons komt het over als een te onwaarschijnlijk verhaal om nog erg lang stand te kunnen houden,’ zei de rechter.
‘De tijd zal het uitwijzen,’ sprak Marcus.
‘Laat ons begaan,’ vulde Lucas hem aan. ‘Want als het mensenwerk is wat we nastreven, zal het op niets uitlopen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen ons kunnen uitrichten, of het zou wel eens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’
De rechter sloeg met een hamer op de tafel ten teken dat de bijeenkomst was beëindigd.
‘Wat is de volgende zaak?’ vroeg hij aan zijn scribent.
‘Nog een kwestie binnen de gemeenschap van de christenen,’ antwoordde die met een zucht. ‘Er is een man, Evaristus, die meent de leiding over alle christenen te hebben, omdat hij een rechtstreeks opvolger van Petrus zou zijn, een leerling van die Jezus. Ze willen op het graf van deze Petrus een tempel gaan bouwen, een kerk.’
‘Ja, en?’
‘Volgens de meesten heeft die hele Petrus nooit ook maar één stap in Rome gezet, dus kan hij hier ook nooit begraven zijn.’
‘Nou, dat lijkt me een uitgemaakte zaak dan,’ zei de rechter en hij sloeg met zijn hamer op de tafel. ‘Als het een beetje meezit, zijn we voor het middageten klaar.’