Donderdag 28 september 1978.
Het zuidoosten van de Estische Socialistische Sovjetrepubliek
August Sabbe zong zachtjes een oud lied. Als een windvlaag was het er ineens. Drie regels waren het maar, hoe het begon of eindigde herinnerde hij zich niet.
Als ik, oude wolf, zou sterven
sterven met mij ook de beren
prachtig plantseizoen zal komen
Hij stond op de top van een heuvel en keek om zich heen. Beneden hem strekte Võrumaa zich uit. De Võhandu stroomde als een glinsterend lint door de bossen en de troosteloze velden. Aan de horizon hing een blauwgrijze sluier over de heuvels, waar de grens met Letland en Rusland liep. Tussen de dennen en de geel kleurende berken door kon hij Paidra zien liggen, zijn geboortedorp. Alles was er nog: het kerkje, het dorpshuis, het mintgroen geschilderde houten schooltje, de half verharde weg naar Võru. Hij kon zelfs het dak van zijn ouderlijk huis zien. Afgezien van de kaal gekapte strook bos voor de telegraaflijn en de nooit afgebouwde loodsen van de collectieve boerderij, was alles nog precies zoals voor de oorlog.
Een kilometer naar het noorden lag de boerderij van Toivo en Liivia Läär. Af en toe kon hij bij hen terecht voor een praatje of een maaltijd. Ze wisten wie hij was, maar ze stelden geen vragen. Stilzwijgend nam hij verse vis voor hen mee en voerde hij klusjes uit. Het dak van de stal was dringend aan vervanging toe, maar voor dat soort werk was hij echt te oud.
Een halve kilometer naar het westen lag zijn schuilplaats, op een plek die onbeduidend en willekeurig genoeg was om geen aandacht te trekken: op een helling aan de rand van een berkenbos, onder een omgevallen boom, vlak naast de telegraaflijn. Het vochtige en donkere hol was niet te vergelijken met de ondergrondse bunkers die hij ooit samen met de Woudbroeders had gebouwd, maar hij had het nu helemaal alleen moeten doen, met weinig meer dan een schep en een bijl. Het grootste probleem was dat hij er geen vuur kon maken, daarvoor was de ventilatie te slecht. Elke ochtend werd hij verkleumd en verstijfd wakker. Het kostte steeds meer tijd om zijn spieren en gewrichten weer een beetje soepel te krijgen.
Een plotselinge windstoot trok aan zijn pet. De warmte verdween uit de lucht. Het kon niet lang meer duren tot de herfstregens zouden beginnen, en daarna kwamen de vorst en de sneeuw.
Hij had beter onderdak nodig. In zijn schuilplaats kon hij het hooguit nog drie, vier weken uithouden. Misschien kon hij bij Toivo en Liivia in de stal overnachten, maar hij zou hen in gevaar brengen door zo’n sterk beroep te doen op hun goedheid. Hij was nu al een blok aan hun been, hij mocht geen molensteen om hun nek worden. Hulp geven aan contrarevolutionair geboefte zoals hij betekende zware gevangenisstraffen, of erger.
Hij stak een sigaret op en inhaleerde diep. De rook gloeide in zijn longen en verspreidde een kalmerende gloed in zijn lijf. Binnen enkele tellen hield het trillen van zijn vingers op. Voor de zoveelste keer vroeg hij zich af wat hij het beste kon doen: hier blijven of verkassen. Zich te lang op een plek ophouden was gevaarlijk, maar weggaan was óók gevaarlijk. En waar moest hij dan heen als hij zou vertrekken uit Võrumaa? Richting de kust, naar Letland of zelfs naar Rusland? Weggaan betekende dat hij weer een nieuw hol moest graven, dat hij weer de gok moest nemen dat hij hulp zou krijgen van plaatselijke bewoners en dat ze hem niet zouden verlinken.
August greep naar zijn kaak. De afgelopen week waren de pijnscheuten erger geworden. Hij vroeg zich af wanneer hij voor het laatst bij een tandarts was geweest. Twintig jaar geleden, of nog langer. Hij doofde de peuk tegen de zool van zijn laars en stopte hem in de borstzak van zijn vest. Tabak was nog waardevoller dan droge sokken of een stuk zeep.
Hij begon het heuveltje af te dalen naar de rivier. Hij greep zich vast aan berkenstammetjes en gebruikte zijn hengel als stok om zijn evenwicht te bewaren. Moeizaam werkte hij zich de helling af. Zijn knieën deden zeer. Er steeg een muffe lucht op uit zijn regenjas.
Beneden bij de oever keek hij om zich heen. Zijn vaste visplek was verlaten, zoals hij dat gewend was. De Võhandu was hier smal en het dichte bos aan beide kanten zorgde voor beschutting. Een stukje verderop lag een ontwortelde boom met zijn kruin in de rivier. Tussen de kale takken zwom een eendenpaar kalmpjes rond.
Zijn hengel was niet meer dan een lange stok met een dun touw. Met de punt van zijn laars groef hij een paar kuiltjes in de aarde. Hij vond een worm in de omgewoelde grond en prikte hem vast aan het krom gebogen spijkertje dat als haak diende. Daarna ging hij op een steen zitten en wierp het aas uit.
Vanochtend was hij geschrokken. De laatste tijd had hij al een paar keer zijn riem een gaatje strakker moeten doen, maar nu zat er plotseling bloed bij zijn poep. De gedachte aan wat dit kon betekenen had hij ergens diep in zijn geest achter slot en grendel opgeborgen. Gewoon niet aan denken, misschien ging het dan vanzelf over. Eigenlijk moest hij naar een tandarts. En naar een ziekenhuis.
Hij haalde zijn portemonnee uit de binnenzak van zijn vest. Veel zat er niet in. Geld had hij
al lang niet meer en zijn persoonsbewijs had hij vernietigd. In het muntenvakje bewaarde hij een
aansteker en een paar patronen voor zijn revolver. Voorzichtig bladerde hij tussen het vloeipapier dat hij bewaarde om sigaretten te kunnen maken. Hij nam er zijn kostbaarste bezit tussenuit. De oude zwart-wit foto was vergeeld en gerafeld, maar de afbeelding was nog goed zichtbaar.
Marika. Ze zat op een stapel snoeihout, wijdbeens in haar slobberige werkbroek, een zonnig bos om haar heen. Elleboog op haar bovenbeen, vingers tegen haar mond. Kort blond haar, leuk ondeugend koppie. De levenslust straalde van haar af. Ze hadden samen gedanst op dorpsfeesten, gezwommen in het meer en gevreeën in de bossen en de velden. Ze hadden elkaar lief gehad en ze lachte nog steeds naar hem, dwars door al die jaren heen.
August had de foto niet gemaakt, haar schalkse blik was voor de fotograaf bedoeld. Elke keer weer moest hij deze gedachte van zich afzetten en zich voorhouden dat ze door de lens en de ogen van de fotograaf naar hèm lachte, en naar niemand anders. August kuste de foto, heel zachtjes en met droge lippen, en borg hem daarna weer veilig op.
Marika. Ineens was ze weg. Zoek, als van de aardbodem verdwenen. Haar vader was radeloos, haar moeder ontroostbaar. De dorpelingen wisten van niets, de politie en het partijsecretariaat weigerden elk commentaar. Enkele weken later was haar hele familie verdwenen.
‘Siberië’, hadden sommige mensen uit Paidra gefluisterd, met pijn en schaamte op hun gezicht.
Voor August volgde een periode van wanhoop, waarin langzaam tot hem doordrong wat er in zijn land gebeurde. Alles en iedereen werd onderworpen aan het Sovjet-systeem. Leraren en journalisten kletsten allemaal dezelfde onzin die overduidelijk door de machthebbers gedicteerd werd. Artistiekelingen maakten alleen nog maar plaatjes van boeren, arbeiders en soldaten die samen op weg waren naar een of andere prettige toekomst. Politici werden vervangen door jaknikkers. De politie arresteerde mensen om allerlei schimmige redenen en de rechters straften zwaar op basis van vage beschuldigingen en onbegrijpelijke wetten. Het duurde dan ook niet lang tot de deportaties begonnen. Met tienduizenden werden de Esten door de Sovjets in goederenwagons afgevoerd naar de peilloze dieptes achter de Oeral.
Uiteindelijk had hij zichzelf herpakt en toenadering gezocht tot het verzet: de trotse mannen en vrouwen van de Woudbroeders. Met hen had hij veel nuttig werk gedaan: legertransporten overvallen, opgepakte burgers bevrijden, verraders afknallen… Als horzels hadden ze de Russische beer aangevallen, maar uiteindelijk had het geen verschil gemaakt. Estland was door de Sovjet-Unie verpletterd als een veld korenbloemen onder de wielen van een tractor. Het verzet was geknakt, gebroken, weggevaagd. Al zijn makkers waren dood, maar hij, August Sabbe, leefde nog. Wat kon hij nog doen in zijn eentje? Hij was verdomme al bijna zeventig. Mistroostig staarde hij naar de kurk met het stukje oranje plastic dat als dobber dienst deed.
Verschrikt keek hij op. Links van hem kwam langs het water een man aangelopen. Hij voelde aan de binnenzak van zijn regenjas. De revolver zat op zijn plek. Hij zette zich schrap, klaar om in actie te komen. Als verzetsman had hij al snel iets wezenlijks geleerd: elke dag, op ieder moment en op elke plek kon hij gesnapt worden. Nooit zou hij zich laten pakken. Hij wist wat de KGB met hem zou doen. Ze zouden hem met allerlei troep injecteren om hem murw te maken. Elke keer dat hij in slaap dreigde te vallen zouden ze hem wakker slaan en schoppen tot ze zijn laatste woorden uit hem geperst hadden. Daarna zou hij tegen de muur worden gezet. Zo mocht hij niet eindigen. Het moest een open gevecht worden, onder de Estische lucht en met Estisch gras onder zijn voeten, zodat hij kon sterven als een verzetsheld.
Toen hij zag dat de man hengels bij zich had, zakte zijn alertheid weer. De visser stak zijn hand naar hem op, ging een meter of dertig van hem vandaan op een klapstoeltje zitten en begon zijn spullen uit te pakken. Zijn visspullen zagen er nieuw uit. Typisch iets voor een beginneling om zo dichtbij te komen zitten.
August kneep zijn ogen dicht en duwde zijn hand tegen zijn kaak. Een nieuwe scheut trok achter zijn oogkas door tot in zijn achterhoofd. Toen de pijn wegebde, begreep hij dat hij het niet meer kon uitstellen. Misschien moest het zelfs vanavond al gebeuren, met een spiegel en een uitgekookte tang. Hij moest Toivo instrueren de juiste kies te pakken en het zo kort mogelijk te houden. Of zou Liivia koelbloediger zijn? Kon hij maar naar een tandarts, dan was het zo gebeurd. Misschien kon hij zich er zelfs toe zetten om ook naar het ziekenhuis te gaan. Daar hadden ze vast wel pillen die hem zouden genezen van het bloeden uit zijn kont.
Steeds vaker droomde hij van een stijlvolle laatste daad. Het verzet mocht niet met hem sterven. Op een of andere manier moest hij zijn naam laten voortleven en het vuur van de vrijheid laten oplaaien in de harten van de jonge generaties.
Het absurde plan dat al een tijd in zijn hoofd spookte was ongeveer als volgt: hij zou naar Tallinn gaan en zich bij de beste bar van de stad nog een keer tegoed doen aan al het heerlijks dat hij al zo lang had moeten missen. Hij zou eerst een voorafje nemen van koffie met Vana Tallinn likeur, dan een hoofdgerecht van gerookte ham en pannenkoeken met kaviaar, en als dessert kwarktaart met bessen. Brandewijn en een sigaar zouden een mooie afsluiter zijn. Daarna zou hij zonder te betalen weglopen, regelrecht naar het parlement om daar een aardappel in de uitlaat van de zwarte Moskvitsj van de volkscommissaris te duwen. Dan kwam het beste deel van zijn plan: de blauw-zwart-witte vlag hijsen bovenop de Pikk Hermanntoren, zodat iedereen in de stad het kon zien. Dan was het wachten op de toestromende politiemannen en ordetroepen. Hij zou zijn revolver op hen leegschieten en dan was het welletjes. Met een laatste kogel of een sprong van de toren zou hij de ziel van het verzet laten voortleven.
‘Willen ze een beetje bijten?’ De visser was naar hem toe gekomen, met een thermosfles en twee bekers.
Kort nam August de man in zich op. Een dertiger, kleine snor, Estische kop. ‘Nee, niet echt.’
‘Wil jij ook een bakkie?’
Een ogenblik later warmde August zijn handen aan een grote beker. Het was lang geleden dat hij koffie had gedronken.
‘Die hengel van jou komt uit het jaar kruik’, zei de man. ‘Het verbaast me niks dat de vissen niet willen bijten. Ik zal je laten zien hoe je met een werphengel vist. Je kunt er een van mij lenen. Zal ik hier komen zitten?’ De man liep terug om zijn boeltje te halen.
Met elke slok koffie voelde August zich verder opknappen. Toen hij de beker leeg had, was er een pril gevoel van optimisme in hem teruggekeerd.
Even later had de visser zich naast hem geïnstalleerd. Hij had twee kunststof hengels bij zich, met een werpmolen en een bijna onzichtbaar dunne lijn.
‘Ik ben Petri.’
‘Alfred’, zei August.
Petri wierp de hengels uit en liet de lijnen de Võhandu in zweven.
‘Let maar op, hiermee gaat het lukken.’
Petri stak een sigaret op en hield August het pakje voor. Caballero! Hoe kwam die vent daar aan?
‘Nou, goed dan’, zei August. Hij probeerde niet te verheugd te klinken. Hij nam een vuurtje aan en proefde zorgvuldig van de superieure tabak.
Petri rookte snel en wierp de peuk in de Võhandu. Daarna sloeg hij een krant open en begon te lezen.
August was pas halverwege zijn sigaret. Hij wilde er goed van genieten. Langzaam liet hij de
askegel groeien. Hij keek aandachtig hoe bij ieder trekje het kleine vuurkringetje een paar millimeter naar hem toe schoof. Toen hij de sigaret voor driekwart op had gerookt liet de askegel los. Hij nam een lange hijs tot aan het filter en trapte de peuk met zijn hak in de modder. De nicotine had hem licht en helder in zijn hoofd gemaakt.
Petri hield de krant op. ‘Hier, moet je lezen wat Brezjnev nu weer wil.’
Kort las August de koppen. Zijn tenen kromden in zijn laarzen. Het Estisch was niet langer toegestaan in het onderwijs. Alle lessen moesten voortaan in het Russisch worden gegeven.
Een van de dobbers ging onder. August had beet. Het werd tijd, hij had sinds gistermiddag niets meer gegeten behalve een paar beurse appels.
‘Nu draaien aan de molen en de lijn binnenhalen’, zei Petri. ‘Het mechaniek in de werpmolen viert mee. Zo put je de vis uit zonder dat de lijn breekt.’
August haalde de lijn binnen. De vis spartelde op het water, de huid glinsterend in de zon. Het was een baars, en een mooie ook. Nog een paar meter, dan had hij zijn dagrantsoen te pakken. Op dat moment werd hij overvallen door een hoestbui. Het eendenpaar bij de verdronken boomstam schrok op en rende klapwiekend weg over het water. Terwijl August stond te vloeken en te kuchen griste Petri de hengel uit zijn handen en begon fanatiek aan de werpmolen te draaien, maar de vis liet los van de haak en verdween weer in de Võhandu.
Petri haalde de lege haak binnen. ‘Geduld, zo meteen lukt het vast wel.’
‘Wil je ook een neut?’ Petri hield een fles omhoog.
Koskenkorva! Het was verdomme echte Finse wodka. Ook weer een merk dat het IJzeren Gordijn gepasseerd was.
Petri leek zijn gedachten te raden.
‘Gewoon, contacten. Je weet wel: van de vrachtwagen gevallen. Ik heb ook nog wat andere dingen om mensen blij mee te maken.’
Petri draaide de schroefdop los en nam een eerste slokje. Daarna gaf hij de fles aan August, die eerst de heerlijke vluchtige geur liefkozend langs zijn neus liet strijken voordat hij een stevige hijs nam.
August lette goed op wat er in zijn lijf en brein gebeurde. Sterke drank was nooit meer hetzelfde geweest sinds de Woudbroeders in grote aantallen waren gepakt met vergiftigde wodka. Maar de Koskenkorva deed precies wat hij hoorde te doen en niets anders. Bij elke slok voelde hij zijn kiespijn verzachten. Het was heerlijk om dat troostrijke dekentje over zijn hersenpan te voelen neerdalen. Zijn zorgen kalfden af, als stukken van een ondergraven rivieroever. Hij begon de dingen helder te zien. Verleden, heden en toekomst: ze hoorden bij elkaar en het ging zoals het ging. De tijd had een grillig verloop. Het verliep niet lineair als een weg of een rivier, maar versnellend en vertragend, vervormend en vervagend als de wolken boven Võrumaa. Nieuwe hoop laaide in hem op. Misschien stond hij er nog niet zo slecht voor. Hij zou in Tallinn naar een tandarts gaan, en daarna naar een ziekenhuis voor pillen of een injectie tegen zijn darmbloedingen.
Om de beurt dronken ze uit de fles. Het tempo lag hoog.
‘Ik heb nog meer wodka in mijn auto’, zei Petri. ‘Wil je niet een fles voor jezelf hebben, als hartversterkertje voor de winter? Ik heb ook sloffen sigaretten uit West-Europa. Als je wilt mag je iets kopen. Seksboekjes uit Zweden, Duitse Marken, je zegt het maar. Ik wil voor jou wel een speciaal prijsje maken.’
August’s achterdocht was nog niet weg. Hoe kwam die Petri aan al die spullen? Vertoonde het IJzeren Gordijn gaten en begonnen de Sovjets hun greep op de bezette landen te verliezen? Of was er iets anders aan de hand?
‘Maak je geen zorgen’, zei Petri, ‘ik ben echt niet de enige die wat bijverdient met een handeltje. Je moet toch wat in deze tijden? Mijn ouweheer deed vroeger zelfs zaken met het verzet, maar die zijn allemaal dood.’
August dacht na. Als hij in zijn hol bleef zitten niksen, was het verzet straks inderdaad dood. Petri kon hem met de auto naar Tallinn brengen. Dan kon hij eindelijk naar een bar. Misschien had die Petri zelfs wel een Estische vlag te koop. Het werd tijd dat hij zijn eeuwige achterdocht eens een keertje opzij zette. Waar was de tijd dat hij risico’s durfde te nemen, dat hij het gevaar durfde op te zoeken? Ooit had hij het respect en de bewondering van de Woudbroeders gewonnen met zijn gedurfde acties, maar dat was lang geleden.
Zo had hij een keer in Tartu tijdens de viering van de Dag van de Overwinning een varken losgelaten, een hitsig mannetje dat met een knoert van een erectie rondliep. Hij had hem een preservatief weten om te doen, zo’n inferieur condoom van Sovjet-makelij waarvan het rubber bij de eerste wrijving al verpulverde. Op de rug had hij met lippenstift een hamer en sikkel getekend, met daarbij de tekst Ma saan Stalini kätte. Ik ga Stalin halen. Het varken had voor aardig wat opschudding gezorgd, maar al snel had een overheidsfunctionaris het arme beest
doodgeschoten.
Wat zou hij graag nog een keer zo’n stunt uithalen. Het gevaar trotseren, de tergende spanning tot een hoogtepunt laten oplopen en daarna de ontlading voelen als het gelukt was. De
diepe bevrediging en het feesten achteraf, wat had hij dat gemist. Maar het belangrijkste was dat de Sovjets beseften dat ze nog steeds niet helemaal hadden gewonnen.
Die Petri kon hem verder helpen. Een zwarthandelaar nam toch ook voortdurend risico’s door toenadering te zoeken tot mogelijke kopers, dan kon hij toch zelf ook weer eens een gokje wagen? Hij moest weer eens wat durven, net als vroeger!
‘Ik heb een lift nodig naar Tallinn’, zei August.
Petri keek op uit zijn krant. ‘Neem de bus in Võru en stap dan over in Tartu.’
De bus, dacht August, hij zou daar wel gek zijn. Er zat geheid een politieman, KGB-er of een informant tussen de reizigers.
‘Ik ga niet met de bus. Ik wil een lift van jou. En ik heb honderd Duitse Mark nodig.’
Petri begon te lachen. ‘Die heb ik aan mijn neus hangen, jij bent een grappenmaker! Dat gaat je heel wat kosten, als ik het al kan en wil doen.’
‘Ik heb iets interessants voor je.’
‘Dat klinkt al beter. Wat heb je in de aanbieding?’
‘Een revolver. Een Nagant M1895. Goed onderhouden, doet het nog prima. Munitie zit erbij.’
Er lichtte iets op in de ogen van Petri, heel even maar. Het was August niet ontgaan. De deal ging lukken.
‘Ik weet het niet, een oude Nagant is geen honderd Mark waard. Vijftig Roebel kun je krijgen. En een lift. Enkele reis.’
‘Bloedzuiger.’
Petri grijnsde. ‘Waar heb je die revolver?’
‘In…, die krijg je als we in Tallinn zijn’, verbeterde August zichzelf.
Petri keek hem aan en knikte. ‘Laten we drinken op onze overeenkomst.’ Hij gaf de fles weer aan August, die hem gretig aan zijn mond zette.
‘Proost’, zei Petri. ‘Op je geluksdag.’
‘Proost.’
Petri zette de fles opnieuw aan zijn mond. De wodka klotste. Zijn adamsappel ging op en neer. Daarna gaf hij de fles weer terug.
‘Toen ik jong was is mijn vader gearresteerd’, begon hij te vertellen. ‘Hij heeft vijf jaar in de gevangenis gezeten, maar toen hij vrij kwam was hij dertig jaar ouder. Hij was erin geluisd, door een vent die zogenaamd bij de Woudbroeders zat maar die in werkelijkheid voor de KGB werkte. Hoe heette die vent ook alweer… Jaan Puugi!’
Er ging een schok door August heen bij het horen van die naam.
‘Maar mooi dat hij er niet mee weg kwam’, ging Petri verder. ‘Hij is omgelegd door een Woudbroeder. Lindemann, een prachtkerel.’
August dacht dat hij door een wesp werd gestoken. Lindemann? Die had helemaal niets te maken met de dood van Puugi. Hoe kwam die Petri daar nou bij? Hij hield zijn adem in en zette zich schrap. Toen greep hij in zijn jaszak, trok de revolver tevoorschijn en richtte hem op een denkbeeldig doel voorbij de rivier. Hij zag Petri schrikken.
‘Hiermee is Jaan Puugi afgeknald! De landverrader, de vent die jouw vader erin heeft geluisd! BAM, BAM, BAM, drie kogels in zijn kanis. De groeten van de Woudbroeders!’
Petri deinsde terug. ‘Ik ga even pissen’, stamelde hij en hij liep de bosjes in.
August stond op met knakkende knieën. Zijn hart bonsde. Hij greep de fles en draaide driftig de dop los. Vlak voordat hij hem aan zijn mond zette hield hij in. Waarom was die fles nog zo vol? Dronk die Petri niet of zo?
August sprong opzij, maar hij was net te laat. Met een smak werd hij tegen de grond gewerkt en gaf een kreet van pijn toen zijn pols werd omgedraaid. De revolver moest hij loslaten.
‘Je bent gearresteerd wegens moord, banditisme en contrarevolutionaire activiteiten’, hijgde Petri in zijn oor. ‘Of dacht je dat we je vergeten waren? Ik had nooit gedacht dat je jezelf bekend zou m…’
August sloeg zo hard als hij kon zijn hoofd naar achteren. Het was raak, want Petri gaf een schreeuw en zijn greep verslapte. In een impuls nam hij een besluit. Hij sprong het water in en dook onder.
Hij verloor zijn pet en deed zijn ogen open. De Võhandu was troebel van de algen. Modder en verpulverde plantenresten wervelden op van de bodem. Een school kleine visjes schoot weg. Het was raar, zo zwemmen met al zijn kleren aan. Een keer kwam hij boven. Hij hapte lucht en keek waar de verdronken boom zich bevond. Hij dook weer onder. Zijn laarzen liepen vol en zijn benen werden zwaar. Toch was hij nog niet zwaar genoeg om onder water te blijven. Hij liet de lucht onder zijn regenjas ontsnappen. Dat hielp. Hij voelde hoe hij weer zakte.
Ergens boven hem hoorde hij een vervormde mannenstem opgewonden roepen. Het waren geluiden uit een andere wereld. Hij dook dieper en maakte een paar krachtige slagen. Hij moest nu ongeveer bij de boomstam zijn. Zijn hand raakte een tak. Hij greep zich vast en trok zichzelf naar de boom toe. Een andere tak porde tussen zijn ribben. Hij kroop onder de stam die glibberig was van het wier en klemde zijn armen en zijn benen vast tussen de takken. Wat ontzettend raar, dat het zo zou voelen. Zijn kies, zijn knieën, zijn achterhoofd, hij had geen pijn meer.
Als ik, oude wolf, zou sterven
sterven met mij ook de beren
prachtig plantseizoen zal komen
Hij schrok hevig. Marika’s foto! De foto kon niet tegen water. Hoe moest dat nou? Boven zich zag hij een van rimpelingen doortrokken lichtbron. In het licht kon hij gaan waar hij maar wilde. Hij wilde overal zijn, maar niet zonder Marika. Nog even volhouden. Eerst water ademen. Marika lachte.