Hoe ik een slaaf werd – door Sandrine van der Velde

Tzu Kung vroeg: “Is er een woord waarmee gedurende een leven lang in overeenstemming kan worden geleefd?”
Confucius zei: “Het is ‘vergeving’. Wat u voor uzelf niet wenst, wens dat een ander niet”

China, Luoyang, 619

U heeft mij gevraagd mijn verhaal te vertellen. Welnu, laat ik beginnen bij het eind, zodat u geen onterechte verwachtingen koestert. Dit is het verhaal over hoe ik een slaaf geworden ben. Het mag u verbazen, maar het is niet het belangrijkste wat mij is overkomen. Mijn leven werd vooral bepaald door de kinderen die ik als de mijne beschouw. Als u mij tegenwerpt dat ik slechts één kind gebaard heb, een dochter, dan moet ik u gelijk geven. U zal weldra begrijpen waarom ik toch in meervoud spreek. Het is helaas geen aangenaam verhaal, maar het is de waarheid. Nu u weet hoe het afloopt, zal ik u vertellen hoe het begon. Ik ben Wang Lanying en dit is mijn verhaal.

Ik ben geboren in een kleine stad in de provincie Henan. Tot verdriet van mijn ouders bleef ik enig kind. Ik was een vrolijke en nieuwsgierige kleuter en leerde graag. Ook was ik vasthoudend; sommigen zouden zeggen koppig. Volgens mijn moeder was ik nog geen vier jaar oud toen ik dagen achtereen oefende met mijn eetstokjes, tot ik ook het laatste sliertje noedels uit mijn kom kon vissen.
Ach, ik weet nog goed hoe mijn moeder haar best heeft gedaan mij te onderwijzen in de vaardigheden die volgens mijn vader passen bij een meisje uit mijn klasse. Uren heb ik gezeten aan borduurwerkjes waarbij ik vooral mijn best moest doen niet in mijn vingers te prikken. Haren invlechten, bloemen schikken – ik had er allemaal geen geduld voor en waarschijnlijk ook weinig talent. Liever ging ik naar buiten, om te spelen en op zoek te gaan naar insecten. Ik kwam thuis met vieze handen en gescheurde kleren, maar ik was gelukkig.
Toen ik wat groter werd, en volgens mijn moeder sterk genoeg, nam ze me mee op tochten buiten de stad om ingrediënten te verzamelen voor de soep. We waren dan soms bijna de hele dag weg. Mijn vader was zelden thuis dus hij hoefde daar volgens mijn moeder niets van te weten. Natuurlijk hadden we dezelfde kruiden ook op de markt kunnen kopen, maar mijn moeder beleefde net zoveel genoegen aan deze uitstapjes, als ik. Samen zochten we wilde kruiden, wortels en knollen. Mijn moeder nam de tijd om me te leren welke planten en bloemen giftig waren en welke juist voedzaam waren of een medische werking hadden. Zonder het te beseffen heeft mijn moeder me op die dagtochten alles geleerd om te overleven in de natuur. Ik durf zelfs te zeggen dat ze mijn leven daarmee gered heeft. Maar ik loop op de zaken vooruit. Laat ik verder vertellen over mijn jeugd.
Toen ik een jonge vrouw werd, stonden mijn ouders erop dat ik vaker in huis bleef. Ik leerde mijn stem en mijn lach te beteugelen en mijn ogen neer te slaan in gezelschap, al was mijn nieuwsgierigheid soms sterker dan mijn moeders wil. Toen ik bijna de leeftijd had bereikt om te trouwen, leerde mijn moeder me koken. Tot die tijd had ik alleen mogen toekijken hoe mijn moeder met haar fijne handen het deeg kneedde voor huoshao broodjes, of de karper fileerde die mijn vader meebracht als hij aan het eind van de week thuiskwam van zijn werk als opzichter bij de rivier. Met het oog op de aankomende echtgenoot liet mijn moeder me noedels koken, vis stomen, groenten snijden, de kruiden doseren. Ze leerde me koken door te kijken naar de ingrediënten, te luisteren naar het sissen en bubbelen in de pan, te ruiken en uiteindelijk te proeven. Ik heb in mijn leven geen betere kok getroffen dan mijn moeder.
Maar mijn moeder beperkte zich niet tot het onderwijzen van de taken die iedere moeder haar dochter leert. De liefde die ik voor mijn moeder voel stoelt natuurlijk op de zorg en het geduld waarmee ze mij heeft opgevoed, maar zeker ook op de diepere wijsheid die ze op mij heeft overgedragen door me kennis te laten maken met de leer van meester Kong, die u wellicht zal kennen als de geleerde denker Confucius. Zijn lessen over wijsheid en medemenselijkheid zijn misschien de belangrijkste bron geweest voor mijn lijfsbehoud. Dat, en de liefde voor mijn eerste kind, mijn dochter Ying Yue.

Over mijn dochter Ying Yue kan ik niet spreken zonder haar vader te noemen. Ik kende Honghui al zo lang als ik leefde. We woonden in dezelfde straat, al was zijn huis groter en rijker aangekleed dan het onze. Voordat wij de leeftijd hadden om voorbereid te worden op het huwelijk, ontdekten wij samen de wereld en het leven. Ik denk dat ik er onbewust altijd vanuit ben gegaan dat wij als gehuwden ons leven samen zouden voortzetten. Onze ouders dachten daar echter anders over. Zelfs toen bleek dat ik zijn kind in mijn schoot droeg, veranderde daar voor zijn ouders niets aan. Ze zonden Honghui weg uit de stad, om te dienen in het leger van de keizer. Ik heb hem zien vertrekken, nog voor de zon opkwam. Ochtendmist kringelde door de straat. Hij keek om, naar mijn huis, maar kon mij in het duistere venster niet zien. Kort daarna verdween hij in de mist.
Onze dochter werd geboren op een koude, heldere nacht. Ze had een perfect rond hoofdje en diepzwarte ogen waarin de volle maan weerspiegeld werd. Ik noemde haar Ying Yue, wat ‘reflectie van de maan’ betekent.
Ik voedde haar een maand. Ze was mijn dag en mijn nacht. Ik zag de verbeten teleurstelling in mijn vaders gezicht wel, maar gaf er op dat moment geen betekenis aan. Mijn moeder huilde veel, altijd geluidloos, alsof ze mij met haar tranen niet wilde belasten. Als ik toevallig de kamer binnenkwam waar zij was, boog zij haar hoofd en probeerde ongezien haar betraande wangen te deppen. Ze liet zich troosten door Ying Yue, die vanaf de eerste dag in verwondering en vertrouwen naar haar opkeek. Precies zoals ik dat als kind had gedaan.
Toen de maan weer vol aan de hemel stond, verbrak mijn vader ruw de vredige stolp waaronder alleen mijn dochter en ik hadden bestaan. Hij meldde dat hij mij had opgegeven om te werken als min. In mijn taal noemen we dat een ‘rumu’, wat ‘melkmoeder’ betekent. Wie het kind van een andere vrouw voedt, geeft niet alleen haar melk, maar ook haar moederlijke energie. De vrouw wordt zodoende de melkmoeder van het kind.
De gedachte dat dit mijn voorland zou zijn, was nooit bij me opgekomen. Ik had eigenlijk nog in het geheel niet nagedacht over een leven buiten de kamer waarin ik de afgelopen maand had vertoefd. In verwarring keek ik naar mijn moeder. Haar gezicht stond serieus, tranen dropen langs haar wangen, ze vermeed mijn blik. Met een schok begreep ik wat mijn vaders mededeling impliceerde: ik zou Ying Yue moeten achterlaten. Ik probeerde te roepen, maar mijn keel was droog. Mijn moeder hield mij vast toen ik dreigde door mijn benen te zakken.
Vreemd genoeg herinner ik me weinig van de laatste nacht met Ying Yue. Mijn herinnering wordt overschaduwd door de smeekbedes van mijn moeder. Ik had mijn moeder nooit eerder hardop horen huilen, laat staan smeken, maar mijn vader bleek niet te vermurwen. Terwijl ik op de ochtend van mijn vertrek mijn haren vlocht, kwam ze bij me staan. Met zachte handen nam ze het vlechtwerk van me over. Haar ogen waren rood en gezwollen. Toen de vlecht naar haar zin was, schoof ze de haarspeld die ze altijd droeg in mijn haren. De benen speld, in de vorm van een hibiscusbloem en ingelegd met gouddraad, was van haar moeder geweest. Ik had er altijd naar verlangd het kleinood te bezitten, maar nu het van mij was voelde ik geen vreugde. Met een van tranen doorwrongen stem citeerde ze meester Kong, zoals ze al zo vaak had gedaan, maar nu met het extra gewicht van ons naderend afscheid: “Ontmoet je een eerbiedwaardig mens, denk er dan aan hoe je hem zou kunnen evenaren. Ontmoet je onwaardige lieden, onderzoek dan je eigen innerlijk.”
Toen mijn vertrek niet langer uitgesteld kon worden nam ze het warme bundeltje kind van me over zonder me aan te kijken. Ik drukte nog een vlinderlichte kus op het babyhoofdje en snoof haar geur op. Ik geloof niet dat ze wakker werd. Als verdoofd liet ik mij door mijn vader mee naar buiten leiden, waar een koets met een mager, briesend paard, klaarstond om me mee te nemen. Ik protesteerde zelfs niet.
Als ik nog niet wakker was geschud tijdens de reis, werd ik dat wel toen de koets eindelijk tot stilstand kwam. De zon stond inmiddels aan de hemel en met elke hobbel in de weg was ik verder van mijn kind weggeleid. We stopten bij een groot ommuurd gebouw, afgesloten door een rood, houten hek. Mijn vader liet mij daar achter, bij de houten poort. Een oudere vrouw trok hardhandig aan mijn tuniek om mij naar binnen te loodsen. Ik was bang, greep mijn vaders mouw en smeekte hem me mee terug naar huis te nemen. Maar mijn vader deed of hij mij niet hoorde, nam zijn mantel op om te zorgen dat die niet werd bevuild en stapte zonder nog om te kijken in de koets en verdween uit mijn leven, voorgoed.
De vrouw tilde me zowat op aan mijn arm en sleepte me naar een houten bankje. Ze beet me toe dat mijn gemak moest houden en wachten tot mijn naam geroepen werd. Ik zag andere meisjes en jonge vrouwen zoals ik. Sommigen droegen een baby bij zich. De meesten zaten ze ineengedoken alsof ze probeerden onzichtbaar te zijn. Een enkeling huilde wanhopig. Een voor een werden we binnen geroepen. Het duurde lang. De zon stond al hoog aan de hemel en mijn lichaam deed pijn van de verzamelde melk die niet werd gedronken. Ying Yue zou nu wel honger hebben. Steeds als ik aan mijn dochter dacht, sneed er een pijnscheut door mijn hart en door mijn borsten. Ik was bang dat de melk door mijn tuniek heen vlekken zou maken. Ik dacht aan de woorden die meester Kong had gesproken tegen zijn leerlingen: “Een hoogstaand mens is bedaard en zorgeloos. Minderwaardige lieden zijn jachtig en bezorgd.” Ik trachtte troost en moed te putten uit die woorden, maar vroeg me af wie in deze omstandigheden een hoogstaand mens zou kunnen zijn. Mijn vingers gleden over het koele been van mijn moeders haarspeld. Ik sloot mijn ogen en wachtte tot ik binnen werd genood om door de arts onderzocht te worden.
Dit onderzoek is een van de meest vernederende dingen die ik in mijn leven heb meegemaakt. Als u de rest van mijn verhaal gehoord hebt, zult u begrijpen dat ik zoiets niet licht zeg. Achter een kamerscherm van rijstpapier moest ik mij ontkleden. In mijn ondergoed, mijn armen voor mijn borst geklemd, wachtte ik op wat er zou gebeuren. ‘Hier komen!’, riep de arts met barse stem. Ik wilde niet onbeleefd zijn, maar mijn voeten weigerden dienst. Rillend bleef ik achter het scherm staan, tot de arts uiteindelijk zelf in beweging kwam. Hij nam me vast aan mijn pols en leidde me met enige moeite tot aan de onderzoekstafel, waar ik op moest gaan zitten. De arts sloeg geen acht op mijn ongemak, maar eerlijk gezegd ook niet op mijn naaktheid. Met grove handen sperde hij mijn ogen wijd open. Hij staarde in mijn keel en in mijn oren. Hij woelde zo grof over mijn hoofdhuid – ik neem aan om te zien of ik luizen had – dat ik mijn haren voelde knappen. Mijn haar, door mijn moeder die ochtend zo zorgvuldig ingevlochten, zou inmiddels wel ogen als dat van een marktkoopvrouw. De arts sprak niet, maar bromde kennelijk instemmende geluiden en maakte tussen elke observatie door aantekeningen op een lang formulier.
Hij bestudeerde de huid op mijn armen, mijn benen en mijn rug, bevoelde mijn voetzolen en de nagels aan mijn vingers en tenen. Hij keek lang en nadrukkelijk onder mijn armen voordat hij zijn neus dichtbij bracht om aan mijn oksels te snuffelen. Uiteindelijk verzocht de arts mij om te gaan liggen op de onderzoekstafel, waar hij mij aan een pijnlijk inwendig onderzoek onderwierp. Zo intiem heeft niemand mij in mijn hele leven aangeraakt, zelfs Honghui niet, of de vroedvrouw die mij van Ying Yue verloste. Toen ik dacht dat ik niet meer vernederd kon worden, gaf de arts mij een kom en vroeg me wat melk af te kolven. Tot mijn eigen verbazing lukte dat meteen. Terwijl de arts zich over zijn aantekeningen boog, drupte er zonder moeite een bodempje melk in de kom. De arts rook aan de inhoud, draaide het langzaam rond en bestudeerde – zo begreep ik uit zijn gemompelde commentaar – de kleur en de consistentie. Met een klap zette hij de kom op tafel en gebaarde mij ongeduldig weer richting kamerscherm. Terwijl ik mij aankleedde en mijn haren probeerde te schikken, bezegelde de arts mijn lot: ‘Prima, juffrouw. U kunt vandaag nog aan de slag.’

Zo kwam ik terecht bij het gezin van commandant Dugu Wudu. U kunt hem kennen van zijn eervolle rol op het strijdtoneel, toen hij schouder aan schouder optrok met generaal Wang Shichong in diens strijd tegen de rebel Meng Rang. Ik trok in bij de generaal, zijn vrouw Xin en hun zoon Shiren. Dit was in het jaar 616, het twaalfde jaar van de heerschappij van keizer Gong, de jaren die we ons later zouden herinneren als de rustige periode voorafgaand aan oorlog en hongersnood. Op dat moment had ik daar vanzelfsprekend geen weet van. Ik heb commandant Dugu leren kennen als een geduldig, bescheiden, ja zelfs vredelievend mens. Hij sprak in vriendelijke woorden tot vrouw, zijn zoon en hun personeel. Ook tegen mij heeft hij nooit zijn stem verheven.
Hoe anders was zijn echtgenote, mevrouw Xin. Nog voor ik goed en wel het huis had betreden, uitte zij haar afkeuring. ‘Moet dat scharminkel onze zoon voeden? Kent ze geen manieren, om ons huis met schoenen aan te betreden?’ Ik haastte me om mijn schoenen van mijn voeten te verwijderen, maar mevrouw Xin was me voor. Ze pakte mijn kin in een stevige greep en kraste daarbij met haar lange nagels mijn wangen. Ze nam mijn gezicht nauwkeurig in zich op. ‘Gelukkig is ze zo lelijk als de nacht,’ siste ze tussen haar tanden, zonder mijn blik los te laten. ‘Denk erom dat je het uit je hoofd laat om mijn man te verleiden. De vorige voedster, die hoer, kan het niet meer navertellen.’ Ik voelde me krimpen onder haar blik.
Commandant Dugu glimlachte minzaam en gebaarde zijn vrouw om naast hem op de rijkversierde sofa plaats te nemen. ‘Laat Lanying even wennen aan haar nieuwe omgeving. Ik weet zeker dat ze hier met de beste bedoelingen naar toe is gekomen.’ Ik staarde naar het gebloemde tapijt en probeerde mijn tranen te verbijten. Vanuit mijn ooghoek zag ik iets bewegen. Het was Shiren, die zich achter een gordijn verstopt had. Het ogenblik dat ik het kind zag staat in mijn geheugen gegrift. Terwijl ik met betraande ogen naar mijn voeten keek, kroop hij tot in mijn blikveld. Even bleef hij me verwonderd aankijken. Ondanks mijn tranen wist ik een glimlach te forceren. Op dat moment brak zijn gezicht open als een wolk op een regenachtige dag waarop ineens de zon de wereld verwarmt. Zelden zag ik een ronder hoofdje en helderdere ogen. Als mijn dochter de maan was, dan moest deze kleuter de zon zijn.
Het bleek niet moeilijk me te hechten aan deze kleine jongen. Het begon met de melk die ik hem voedde, maar onze band werd verder verdiept door de kleine dagelijkse dingen die we met elkaar deelden; de liedjes die ik tijdens het voeden zong in zijn oor, de nachten dat wij huid aan huid sliepen op zijn kleine slaapmat, en later de kindergeheimen die hij me toevertrouwde. Tijdens een van de nachtelijke voedingen realiseerde ik me ineens dat het kind inmiddels meer aan mij gehecht was dan aan zijn geboortemoeder. Via de moedermelk hadden Shiren en ik een band opgebouwd die dieper ging dan die hij met mevrouw Xin had. Ik was daadwerkelijk zijn moeder geworden. Ik zeg dit nu met enige weemoed en misschien ook een zekere mate van hooghartigheid, waarop ik niet trots ben.
Het besef betekende immers tegelijkertijd dat voor Ying Yue hetzelfde zou gelden. Zij zou inmiddels meer gehecht zou zijn aan wie haar grootbracht, dan aan wie haar het leven had geschonken. De pijn van dit besef verbeet ik met moeite. Ik weet dat het niet rationeel klinkt, maar ik verweet mevrouw Xin het verlies van mijn eigen kind. Om haar kind te voeden had ik immers het mijne moeten verlaten. Ik probeerde kracht te vinden om een beter mens te zijn, indachtig de laatste woorden die mijn moeder me had toegefluisterd, op dag dat ik haar huis verliet: “Ontmoet je onwaardige lieden, onderzoek dan je eigen innerlijk.” Ik begon te begrijpen waarom mijn moeder juist deze woorden van meester Kong gebruikt had. Ze moet hebben geweten dat ik onwaardige lieden als mevrouw Xin op mijn pad zou vinden. Alleen door mijn eigen overtuigingen in twijfel te trekken kon ik een eerbiedwaardiger mens zijn. Vaak had ik het zwaar, maar dan troostte ik me met de nabijheid van Shiren en bleef hem voeden met mijn melk, ook toen dat volgens zijn kinderjuf al lang niet meer nodig was.

Mijn tijd bij de familie Dugu vergleed gelijkmatig. Waar mevrouw Xin mij de eerste dag schrik had aangejaagd met de gedachte dat zij steeds op de loer zou liggen om mij op een misstap te betrappen, bleek zij in de praktijk maar weinig belangstelling op te brengen voor haar zoon of diens melkmoeder. Wat ook meehielp was dat commandant Dugu veel weg was voor veldtochten en mevrouw Xin mij er dus niet van kon verdenken haar echtgenoot in verleiding te brengen. Ik begreep van de gesprekken die ik hier en daar ongewild opving dat het militair onrustige tijden waren. Keizer Gong vormde geen stabiele heerschappij en er was sprake van muiterij onder de gelederen. Sommigen betreurden de ondergang van het Sui-keizerrijk, terwijl anderen zich liever wilden onderwerpen aan de nieuwe Tang dynastie die vanuit Chan’ang werd bestuurd. Ik zou hier geen bijzonder belang aan hebben gehecht, als wij niet te maken hadden gekregen met de directe gevolgen van deze strijd. De toegangswegen naar Luoyang waren voor het grootste deel afgesloten; de toevoer van voedsel stokte en het gebrek aan verse gewassen werd steeds meer gevoeld.
Ook bij ons in huis, waar het vooralsnog aan niets ontbrak, liep de spanning op. Ik hoorde soms gesprekken tussen commandant Dugu en diens neef Dugu Ji, waarin zij het bewind van hun generaal Wang Shichong, die inmiddels regent was geworden, bekritiseerden. Ik hoorde ze zeggen hij een hartvochtig heerser was en dat het volk leed onder zijn zelfzuchtige besluiten. Natuurlijk probeerde ik, wanneer ik zulke gesprekken toevallig opving, mijn oren te sluiten en mijn ogen neer te slaan om mijn zuivere geest, die nodig is om een onschuldig kind te kunnen voeden, niet te belasten.
Het bleek echter onmogelijk het negatieve karma te ontlopen toen in de vroege ochtend soldaten van Wang Shichong het huis kwamen binnenstormen. Commandant Dugu en zijn vrouw werden van hun bed gelicht en geboeid afgevoerd. Het was een ontluisterend gezicht om te zien hoe deze voorname mensen blootvoets, al vloekend in hun nachtkleding werden weggeleid. De bedienden stoven alle kanten uit om niet met hun meesters ten onder te gaan. Even overwoog ik ook de straat op te rennen, maar een blik op Shiren hield me tegen. Met een wit gezicht en bange ogen zag hij hoe zijn ouders werden meegenomen. Ik pakte hem op en drukte hem tegen me aan. Toen ik alsnog via een zijdeur het huis probeerde te verlaten, werd ik vastgegrepen door een soldaat. Niet veel later werd ik, net als de rest van de familie en een paar trouwe bedienden, in een krappe bakstenen cel opgesloten. Urenlang heb ik wiegeliedjes in Shirens oor gefluisterd, om hem te beschermen tegen de doodskrijsen die dag en nacht door het gebouw galmden.
De volgende morgen vond er een kort proces plaats, waarbij de schuld bij voorbaat vast leek te staan. Ik zal mij hier beperken tot de feiten en geen poging doen woorden te vinden voor de wanhoop en het verdriet waar ik die dag getuige van was. Dugu Wudu werd schuldig bevonden aan een complot tegen Wang Shichong. Hij en zes andere officieren, onder wie neef Dugu Ji, hadden samengespannen om de stad Luoyang uit te leveren aan keizer Tang. Commandant Dugu ontkende niet, maar smeekte op zijn knieën om zijn gezin te sparen. Tevergeefs. De rechter sprak op gedragen toon dat het verraad zo verachtelijk was dat een voorbeeld gesteld diende te worden voor het hele volk. Hij sprak de zwaarste straf uit: commandant Dugu, alsmede zijn vrouw en kind, moesten diezelfde dag nog door onthoofding om het leven worden gebracht. Commandant Dugu huilde en riep onverstaanbare woorden in de richting van zijn zoon. Hij werd echter overstemd door zijn krijsende vrouw die door drie soldaten in bedwang moest worden gehouden.
Intussen drongen de harde woorden van de rechter maar langzaam tot me door. Alsof mijn hart niet kon bevatten wat mijn oren hadden gehoord. Ik was van mijn stuk gebracht en wankelde, Shiren nog altijd tegen me aangedrukt. De jongen was nu zes jaar en groot genoeg om te begrijpen wat er gaande was. Hij zei niets, maar aan zijn verkrampte lichaam kon ik voelen dat hem niets ontgaan was. De soldaat die ons had begeleid in de rechtszaal maakte aanstalten om Shiren van me af te nemen. In een flits wist ik: zo makkelijk als ik destijds Ying Yue had afgestaan, zo stellig zou ik me verzetten tegen het verlies van dit kind. Ik drong tussen de mensen door naar voren en wierp mij voor de rechter ter aarde. Geërgerd vroeg de rechter, ‘Wie is die vrouw?’ en wierp een beschuldigende blik op de soldaten die mij niet hadden tegengehouden. Ik wachtte niet op toestemming om te spreken. Zonder mijn tranen in te houden of mijn stem te beteugelen sprak ik de rechter toe: ‘Ik ben zijn melkmoeder. Heb meelij, meester. Kijk naar dit kind, kijk naar hem. Zijn ziel is onbezoedeld, zijn geweten zo zuiver als verse sneeuw! Zijn verdorven moeder heeft nooit naar hem omgekeken. Ik heb voor hem gezorgd toen hij klein was. Ik vraag u, laat me voor hem zorgen als hij groter wordt.’
De rechter aarzelde een ogenblik, kennelijk getergd door dit onverwachte voorval, maar niet helemaal stoïcijns onder de met tranen gevulde ogen van Shiren. In een ogenblik van medemenselijkheid moet ook hij beseft hebben dat het buitensporig wreed zou zijn dit hulpeloze kind te laten delen in het lot van zijn ouders. Op afgemeten toon verordonneerde hij: ‘De jongen kan blijven leven…’ Hij pauzeerde een ogenblik en keek mij strak aan, ‘op voorwaarde dat de melkmoeder haar rechten als burger opgeeft en haar leven daadwerkelijk en volledig wijdt aan zijn opvoeding.’ Met mijn lichaam tegen de grond gedrukt dankte ik de rechter en zegde toe mij aan alle voorwaarden te willen onderwerpen die hem gepast leken. Alles leek me verder onbelangrijk. Mijn zoon zou blijven leven.

En zo, terwijl buiten het gerechtsgebouw het vonnis op Shirens ouders onder luid gejuich van de toegestroomde menigte werd voltrokken, werd mijn lot bezegeld. Ik gaf geen kik toen mijn lange haren met een scheermes werden afgesneden. Zelfs toen het teken van mijn rechteloosheid werd gekerfd in de huid van mijn jukbeen drukte ik mijn lippen op elkaar en probeerde ik mijn snikken te onderdrukken. Met mijn haren verloor ik mijn rechten als burger, mijn recht op bezit. Om mijn wanhoop te beteugelen prevelde ik de woorden van meester Kong, die steun boden in deze eerloze situatie: “Rijkdom en eer is wat mensen begeren. Maar als die niet in overeenstemming met de Weg zijn verkregen, dan moet men ze opgeven.”
Pas toen ik voor het leven getekend was, werd Shiren door de soldaten weer losgelaten. Hij rende huilend in mijn armen. Ik drukte zijn schokkende lijf tegen mijn lichaam en probeerde hem te kalmeren terwijl ik zelf ook werd overmand door pijn en verdriet. Ik realiseerde me dat ik een nieuw leven was begonnen. Een leven waarin Ying Yue nooit had bestaan. Een leven dat in dienst zou staan van Shiren, die nu mijn zoon was. Het kind dat langzaam tot bedaren kwam in mijn omhelzing. Zijn tranen vermengden zich met de mijne toen ik zijn hoofd in mijn handen nam en kuste. Onze zielen waren voor de duur van de sterren aan elkaar geklonken.

Mijn naam is Wang Langying. Dit was het verhaal over hoe ik een slaaf geworden ben.