Dichter bij de dood – door Marloes Jongewaard

Dublin, Kilmainham Gaol-gevangenis, 1916

Vol verwachting keek Joe naar het vierkant in de zwarte celdeur. Hij wachtte op water, en als hij geluk had een stuk droog brood. Normaal gesproken zou hij in de week na Pasen naar zijn ouderlijk huis gaan. Hij zou de deurklopper laten neerkomen op het donkerblauw geschilderde hout en zijn vader zou opendoen. Diens gemompel over het steevast te laat komen van zijn oudste zoon kon nooit zijn blijdschap verhullen. Ieder jaar wachtten verhitte discussies over de toekomst van Ierland, maar ook de nooit vervelende met knoflook gekruide lamsbout van Joe’s moeder Mary. Na maanden vol karige collegemaaltijden rook het huis voor Joe alsof de Romeinse goden hadden besloten Dublin aan te doen voor hun bacchanaal.

Joe voelde een hoestaanval opkomen. Voor een van de eerste keren in zijn leven bekroop hem een onbedwingbare drang om te vloeken. Waarom waren die honden te beroerd om hem een kan water te geven? Zijn gehoest galmde tegen de vochtige, kale muren en de inmiddels vertrouwde smaak van bloed vulde zijn verdroogde mond. Hij was gewend geraakt aan de listen van de tuberculose, die hem als een ordinaire straatdief op de hielen leek te zitten, maar hem in werkelijkheid allang had ingehaald en met zich meetrok. Zijn lichaam was in de afgelopen jaren zo langzaam achteruitgegaan, dat het soms leek of hij ondanks zijn ziekte het eeuwige leven had. Maar hij wist dat dit keer geen enkele society-arts of mediterrane berglucht hem nog kon redden. Na de laatste ingreep van de arts had Joe gevraagd naar de volgende operatie. In plaats van antwoord te geven, had de chirurg kuchend zijn papieren bij elkaar gezocht.

Veel tijd om daarover na te denken had Joe niet gekregen. Amper twee weken na die laatste noodlottige medische ingreep was het Pasen. Zoals hij zijn verloofde Grace al voor het vasten had voorspeld, zou Dublin tijdens Pasen op haar grondvesten schudden. Het was tijd om met wapens op te eisen waar de Ieren recht op hadden. Joe had zich met zo’n vierhonderd andere Ierse republikeinen verzameld in het postkantoor, een ietwat megalomaan gebouw met Griekse tempelzuilen. Aan de overkant van de weg verscholen hun medestanders zich in het St. Stephen’s Green Park. De honderden bewapende republikeinen waren opgesteld volgens Joe’s plan. Hij was geen militair, maar een gevierd dichter die roemruchte historische veldslagen had bestudeerd vanuit zijn studeerkamer met uitzicht op het water. Ondanks zijn gebrek aan militaire ervaring, was zijn leiderschap alleen betwist door een handjevol oorlogsveteranen. Hij wist dat een deel van het respect dat hij afdwong, stamde uit de onterechte overtuiging dat hij erin geslaagd was om Duitse wapens te bemachtigen. Hij had nog nooit gevochten en zou dit ook nooit doen, want zijn lichaam was bepaald geen soldatenmateriaal. Zeker niet op de eerste dag van de opstand. Zijn nekoperatie was nog zo kort geleden dat hij tot zijn frustratie moest gaan liggen. Vanaf een viezige matras voor de stempelbalie probeerde hij leiding te geven in de toestand waarin alle zorgvuldig opgestelde krijgsplannen ontaarden: totale chaos. Hij wist dat hij op dat moment voor de jonge mannen en vrouwen om hem heen niet meer was dan een vleesgeworden waarschuwing voor de dood.

Het was beter geweest als een verdwaalde Britse kogel, of misschien zelfs een stuk lood van een kameraad, hem netjes had gedood. Ieder moment verwachtte en hoopte hij half de intense hitte van een kogel in zijn vlees te voelen. Hij vermoedde dat zijn eigen dood de geboorte zou hebben betekend van het Joseph Mary Plunkett Theater. Of de oprichting van een standbeeld in de tuinen van St. Stephen’s Green: een versteende volksheld met zijn eigen karakteristieke ronde brillenglazen en net iets te grote oren. Hij wist dat hij niet de enige was die heimelijk bad voor een heroïsche dood, een kans om het ultieme offer te brengen aan Ierland. Maar sterven bood niet alleen een belofte aan heldendom. Het was ook een reële uitkomst. Alle Ierse republikeinen, gehuld in strijdlust en uitgerust met haastig verzamelde wapens, fantaseerden luidruchtig over succes. Het was echter een stuk makkelijker om met anderen hardop te dromen dan om zelf te geloven in een goede afloop. De broers Patrick en Willie Pearse hadden niet zomaar in de dagen voor Pasen alle huizen bezocht waar ze als kind gewoond hadden.

‘Joseph Mary Plunkett?’ Er verscheen geen water in het vierkant. Alleen twee door staar vertroebelde ogen.
Joe verroerde zich niet. Hij wist welk lot hem uiteindelijk zou wachten. Een rij soldaten in Britse uniformen zou de wapens op hem richten en hem doorzeven.
‘Opstaan!’
Hij verroerde zich niet.
‘Plunkett! Nu!’ De stem verried veelvuldig gebruik van goedkope Ierse tabak.
Joe probeerde overeind te komen, maar moest op zijn handen steunen om zijn bovenlichaam op te kunnen richten.
‘Je moet opstaan, Plunkett.’
Joe wilde diep inademen om de duizeligheid te verdrijven, maar zijn longen weigerden hem die geneugte. Door het kleine raampje kwam nauwelijks licht. Het moest nog nacht zijn. Joe vroeg zich af of ze hadden besloten om hem in het donker te fusilleren. Misschien zouden ze zijn lichaam door een achterdeur afvoeren en zijn dood geheim houden.
‘Is vader Augustinus teruggekomen?’ Zijn eigen stem klonk niet meer zoals hij zich die herinnerde. Er kwam geen reactie. De grendel knarste en kunstlicht stroomde de kleine ruimte in.
‘Kom met me mee. Geen woord, Plunkett.’ De bewaker pakte zijn gevangene bij de arm en trok hem omhoog.

Joe probeerde de pijn te negeren en speurde op het door gaslicht beschenen gezicht van zijn bewaker naar een spoor van emotie of een hint, maar het gelaat van de man was door jaren dienst in de gevangenis verworden tot een onveranderlijk masker. Joe kon er niet aan aflezen of de man hem naar de stenen binnenplaats van de gevangenis leidde, waar het vuurpeloton op hem zou wachten met opgepoetste geweren.  Hij kreeg een duw en belandde op de korte loopbrug die de cel verbond met het gangpad. Achter de dunne reling van de brug was onder visgraatroosters een diepte te zien. Hij keek omhoog om het duizelende gevoel te onderdrukken, naar de misplaatst sierlijke smeedijzeren dwarsbalken. Ze deden hem vaag denken aan Franse balkons in de wijk in Algiers waar hij had gewoond. Aan de einden van de loopbruggen doemden zwarte deuren op, van waarachter geen enkel geluid kwam. Afgezien van het weerklinken van de voetstappen op de kale vloer was het volledig stil. Maar het was niet nodig om stemmen te horen: Joe wist wie daar achter de deuren baden tot God en de Britten vervloekten.

‘Loop de trap af’, commandeerde de bewaker aan het einde van de gang. Er klonk iets door in zijn stem dat leek op irritatie.
Bang om opnieuw een duw te krijgen daalde Joe zo snel als zijn vroeg versleten lichaam en trillende ledematen hem toestonden de treden af. Onderaan de trap wachtten nog nauwere, vochtigere gangen die thuishoorden in het Dublinse doolhof van rioolwerken onder de rivier de Liffey. ‘Grace Gifford is hier, Plunkett.’

Joe voelde hoe hij begon te trillen. Hij had zijn geliefde altijd op veilige afstand gehouden van alles dat te maken had met de opstand. Maar misschien had ze zichzelf alsnog verdacht gemaakt en was ze gearresteerd.

‘Is ze in de gevangenis?’ vroeg hij, ondanks dat hem verteld was dat hij zijn mond moest houden. Flarden van de afgelopen weken trokken aan hem voorbij. Het geweer dat hij Grace twee dagen voor de opstand had gestuurd, doemde voor zijn ogen op. Hij herinnerde zich hoe hij tijdens de gevechten haar brieven verwoed openscheurde. Maar vooral kwam de vlijmscherpe spijt terug die hij had gevoeld toen hij voor het eerste besefte dat hij een grote fout had gemaakt: hij had haar moeten overhalen om al tijdens de vasten te trouwen. Grace wilde liever een dubbelhuwelijk tijdens Pasen met haar zus Muriel en dier verloofde Thomas, een goede vriend van Joe. Ook Thomas was gearresteerd en hoogstwaarschijnlijk veroordeeld tot het vuurpeloton.
‘Ja. Het schijnt nogal een pittige dame te zijn, die verloofde van jou. Laat zich niet zomaar vertellen wat ze moet doen.’

Joe glimlachte. Grace Gifford was door haar scherpe observaties en rake karikaturen beroemd, arm en bij velen ongeliefd. Hun eerste ontmoeting was op de Scoil Éanna, de school waar Patrick Pearse schooljongens onderwees in zowel het Engels als het Iers. Daarvoor hadden ze al met elkaar te maken gekregen bij de Irish Review, waarvoor Joe redactiewerk deed en Grace spotprenten tekende. Een zichtbaar nerveuze secretaresse was hem komen vertellen dat mejuffrouw Gifford het niet eens was met zijn suggesties voor haar tekening. Hij was haar daarna niet meer vergeten, maar ze waren pas nader tot elkaar gekomen toen de protestantse Grace zich begon te interesseren voor het katholicisme. Niet eerder had Joe iemand gekend met wie hij al zijn gedachten kon delen. Ze was de enige die hij op dit moment wilde zien.

‘Brengt u me naar haar toe?’ vroeg Joe. Opnieuw was hij verbaasd door zijn eigen zwakke stemgeluid. Maar hij voelde een levenslust in zich waarvan hij tien minuten daarvoor nog had gedacht dat hij die nooit meer zou ervaren.
‘Inderdaad.’ Een golf van opluchting en blijdschap trok door hem heen. Hij zou haar nog eenmaal zien. Het trillen van zijn armen en benen veranderde nu het niet werd ingegeven door angst, maar door het vooruitzicht van een ontmoeting met zijn verloofde.
‘Wacht ze in een cel?’ vroeg hij, toch niet helemaal gerustgesteld.
‘Ze is in de kapel, Plunkett. Maar eerst zal ik je wat water geven. Je kunt toch niet met die lelijke hoest van je bij je bruid aan komen zetten.’ Aan zijn monotone stemgeluid was niet af te leiden of hij zijn gevangene belachelijk maakte. Joe was met stomheid geslagen.
‘In de kapel?’ vroeg hij, om zich ervan te verzekeren dat hij zijn bewaker goed had begrepen. De stoïcijnse man reageerde met een korte hoofdknik. Joe voelde zoveel tegelijk, dat het hem verlamde. Even stond hij stil in de klamme gang. Hij kon zich niet herinneren ooit iets te hebben gehoord of gelezen over een trouwceremonie in de gevangeniskapel. Grace moest al haar overtuigingskracht en connecties hebben ingezet om dit voor elkaar te krijgen. Hij begreep niet wie toestemming had verleend voor de bruiloft en waarom. Maar hij zou voor hem bidden.

Via een zijdeur kwamen de bewaker en zijn gevangene de katholieke kapel binnen. In een nis bevond zich, op een kleine trap van twee treden, het witte altaar. Aan weerszijden van het kruis brandden drie kaarsen, die Grace een haast engelachtig silhouet gaven. Hij kon haast niet geloven dat ze hier was, maar een plotseling gevoel in zijn maag vertelde hem dat zijn verloofde hier echt voor hem stond. Ze draaide zich niet om, ondanks dat ze hem binnen had moeten horen komen. Misschien was ze bang dat hij was toegetakeld en verzamelde ze moed om hem te zien. Joe zag dat ze haar mooiste mantel aan had getrokken. Ze moest naar de gevangenis zijn gekomen met het voornemen om niet weg te gaan zonder een ring om haar vinger. Ineens werd Joe zich bewust van de stoffige, vieze kleren die hij al aanhad sinds de opstand was begonnen, inmiddels tien dagen geleden. ‘Denk eraan, Plunkett, geen woord.’ Met een klik werd hij bevrijd van zijn handboeien. Bij het horen van dit geluid draaide Grace zich om. De aanblik van haar rode haar en ogen die vanonder zware oogleden de wereld altijd vol scepsis bekeken maakte in Joe een hevig verlangen los naar een bestaan na Kilmainham Gaol.

Ze stak haar hand uit. In de palm lagen twee simpele gouden ringen. Ze moest al haar zuurverdiende geld bij elkaar geschraapt hebben. Joe keek haar aan door de ronde brillenglazen die hem vergezelden zo lang hij zich kon herinneren. Grace’s dunne lippen krulden zich tot een glimlach. In de stilte, die was opgelegd door de bewaker, zag Joe de vastberadenheid in haar ogen. Hij voelde van alles tegelijk. Dankbaarheid dat ze hierheen was gekomen, trots dat ze zijn vrouw zou worden en gerustheid nu hij wist dat hij haar goed achter zou laten. Ze konden niet samen zijn, maar Grace zou niets tekortkomen. Joe hoopte dat ze dit alles kon aflezen aan zijn door pijn vermoeide gezicht. De priester schraapte zijn keel en verbrak zo het moment. Joe herkende hem van de kerk aan St James’ Street. Met zijn volle, grijze baard en wijze ogen had hij iets weg van een profeet op een schilderij. ‘Deze twee heren zijn de getuigen.’

Nu pas merkte Joe de twee soldaten in Brits uniform op. Hij schatte dat ze niet ouder waren dan een jaar of zeventien. De priester hield in zijn hand het stuk papier dat Grace tot de weduwe Joseph Mary Plunkett zou maken. Hij richtte zich eerst tot de bruid en vroeg haar op monotone wijze of ze Joe tot haar echtgenoot wilde nemen. Ze keek haar aanstaande aan en op haar gezicht zag hij de berusting die hij zelf voelde weerspiegeld. Haar antwoord liet op zich wachten. Zo lang de ceremonie duurde, waren ze samen.
‘Grace Evelyn Gifford,’ zei de priester op strenge toon.
‘Ja, ik wil’, zei Grace, maar Joe hoorde veel meer in die drie woorden.

De priester sprak nu tegen hem, maar Joe registreerde de klanken nauwelijks. Hij hoorde zichzelf antwoorden. Grace schoof een van de ringen om zijn vinger. Haar warme huid gloeide op de zijne. Hij kon het hoesten niet langer uitstellen en gaf toe aan het steeds meer beklemmende gevoel in zijn longen. Een van de soldaten gaf hem een glas water, waarvan hij dankbaar een paar slokken nam. Vervolgens nam hij de tweede ring uit Graces handpalm en schoof deze om haar lange ringvinger. Hij liet zijn hand rusten op de hare.

‘Armen op de rug, Plunkett.’
Joe hoorde het geklik van de handboeien. De bewaker pakte ruw zijn handen vast en draaide ze een voor een op zijn rug. Het pijnlijke besef dat hij haar nooit meer aan zou kunnen raken, trof hem. Hij bleef Grace aankijken zo lang het kon.
‘Tijd om terug te keren naar je cel.’

Joe voelde een steek van verdriet om wat had kunnen zijn. Grace en hij zouden op St. Patrick’s Day en andere feestdagen hun vrienden ontvangen. Samen zouden ze terugdenken aan de benauwde dagen waarin ze hadden gevochten voor hun vrije Ierland. Maar Joe wist dat de toekomst niet voor hem was weggelegd. Geen enkele dokter had het ooit tegen hem gezegd, maar het was duidelijk een godsgeschenk geweest dat hij überhaupt zijn kindertijd had overleefd. Hij werd ruw weggeduwd, in de richting van de vochtige gang waardoor hij was gekomen. Nog één keer keek hij om. Hij zag Grace met geheven hoofd de kapel uit lopen. Ze zou door de poort van Kilmainham Gaol gaan, op weg naar de rest van haar leven.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.