Een koninklijke opdracht – door Iris Versluis

Achetaton, het huidige Amarna in Egypte, 1343 voor Christus

Dag 1

‘Ik vind ze afschuwelijk, Thoetmosis.’ De koningin wees naar de gigantische beelden die aan weerszijden van de stadspoort stonden. ‘Dat moet jij toch ook vinden?’
Thoetmosis maakte een geluid dat het midden hield tussen instemming en ontkenning. Tot op zekere hoogte had Nefertiti gelijk. De afbeeldingen van Achnaton en zijn vrouw hadden lange, uitgerekte gezichten met smalle, schuinstaande ogen en volle lippen. Bij Achnaton werd dat beeld gecomplementeerd met een hangbuikje waar zijn riem en lendendoek onelegant onder hingen, terwijl bij Nefertiti de heupen zo breed waren weergegeven dat er een kind op kon meerijden. De beelden hadden tegelijkertijd iets beangstigends en lachwekkends.
‘Ik lijk wel een nijlpaard,’ mopperde Nefertiti.
Thoetmosis kon de lach die dreigde op te wellen net op tijd onderdrukken. Eén van de bedienden van de koningin was hier minder succesvol in. Achter hen klonk een proestend, half stikkend geluid.
Nefertiti liep met driftige passen voor de beelden heen en weer en bekeek ze van alle kanten. Zelfs in haar geagiteerde bui was ze prachtig. De ragfijne, geplooide stof van haar gewaad bewoog soepel om haar heen en accentueerde bij iedere beweging haar slanke, welgevormde lichaam. Om haar heupen hing nonchalant een kleurige, stoffen riem. Dezelfde kleuren, rood, groen, blauw en goud, kwamen terug in de kraag van glanzende kralen om haar nek.
Ze liep naar Thoetmosis en een moment werd hij betoverd door haar perfecte gezicht. Grote amandelvormige ogen, een rechte, mooi geproportioneerde neus en sensuele lippen.
‘Ben je je tong verloren, Thoetmosis? Wat vindt jouw kunstenaarsoog ervan?’
‘Uhm,’ begon Thoetmosis. Hij moest zijn woorden zorgvuldig kiezen. Nefertiti was een machtige vrouw geworden en had bijna evenveel aanzien als haar man, dat nam echter niet weg dat hij door de koning in dienst was genomen als opperbeeldhouwer en niet door Nefertiti. Als de koning de groteske beelden mooi vond, moest hij die mening respecteren. ‘Wellicht dat er kleine verbeteringen mogelijk zijn,’ maakte hij zijn zin af.
‘Dat weet ik wel zeker,’ zei Nefertiti. Ze zette haar handen in haar zij. ‘Ik wil een beeld dat mijn schoonheid recht doet, Thoetmosis. Het is allemaal leuk en aardig dat mijn man vernieuwingen in de kunst wil doorvoeren, maar in de oude stijl zag ik er niet uit als een zwangere koe.’
Opnieuw klonk er ingehouden geproest achter hen.
‘Uiteraard, koningin,’ antwoordde Thoetmosis met een buiging.
Nefertiti draaide zich om en wierp een vernietigende blik op de rood aangelopen bediende. ‘We gaan’ zei ze kortaf, waarop haar zes dienaren als één man de draagstoel optilden en aan kwamen snellen.
‘Bij de aankomende volle maan wil ik een nieuwe buste zien!’ riep ze nadat ze was ingestapt en de mannen zich in beweging hadden gezet.
‘Maar dat is al over zeven dagen,’ riep Thoetmosis haar achterna.
De koningin bewoog echter al bij hem vandaan en hoorde Thoetmosis’ bezwaar niet meer.
De opperbeeldhouwer zuchtte diep en liet de beelden op zich inwerken. Er was zonder twijfel iets mis met de verhoudingen. Het gezicht was te lang en de ogen klopten niet. Had Bak, Thoetmosis’ voorganger, het zo bedoeld? Bak schepte er altijd over op dat koning Achnaton hem persoonlijk aanwijzingen had gegeven. Feit was dat wat hier stond veel minder hoekig en stilistisch was dan alles wat in de duizenden jaren ervoor was geproduceerd. De koning moedigde de kunstenaars aan om de regels over opbouw, afmetingen en verhoudingen, in essentie de fundamenten van de Egyptische kunst, los te laten om zo meer realistische beeltenissen te creëren. Bak was er zeker in geslaagd de regels los te laten, maar of de beelden er nu echt beter op waren geworden? Het was ook niet makkelijk, de kunstenaars in Thoetmosis’ atelier worstelden eveneens met het gebrek aan houvast en structuur, ongeacht hoe enthousiast ze waren over de grotere artistieke vrijheid die de koning hen toe had gestaan.

Thoetmosis begon te lopen maar nam niet de route naar zijn atelier. Daar zou hij direct weer worden aangeklampt met vragen. Hij moest nadenken over de beste aanpak van deze opdracht. Hij liep langs de kalksteengroeve waar de witte steen werd uitgehakt waar bijna de gehele nieuwe stad uit was opgetrokken. Mannen en jongens, bezweet en onder het stof, krioelden door elkaar. Iets verderop, net buiten het bereik van de stofwolken, was een groepje arbeiders aan het pauzeren. De mannen speelden een dobbelspel, de kinderen vermaakten zich met een tol en een oudere jongen bewerkte met een beitel een stuk afvalsteen.
Thoetmosis bleef naar de jongen kijken die geconcentreerd aan de details van zijn beeldje werkte. Zelfs van een afstand kon hij zien dat het een mooi stukje werk was. Hij herkende de contouren van huisgod Bes, wiens verering, net als van alle andere goden, door Achnaton was verboden. Het gewone volk trok zich echter weinig aan van Achnaton’s overtuiging dat alle andere goden waren opgehouden te bestaan en dat Aton nu de enige god was.
De jongen hield zijn werkstuk op een armslengte afstand en glimlachte tevreden. Hij beleefde duidelijk plezier aan zijn werk. De beeldhouwers van Thoetmosis keken tegenwoordig zelden meer zo tevreden. Het was keihard werken om de oneindige stroom van opdrachten enigszins bij te kunnen houden. Wanneer had een beeldhouwer hem voor het laatst vol enthousiasme een goed gelukt beeld of reliëf laten zien? Thoetmosis kon het zich niet herinneren. Voor de opdracht van Nefertiti moest het helemaal anders. Zijn beste kunstenaars zouden alleen aan de buste hoeven te werken. Hij zou ze daarbij de vrije hand geven met slechts enkele vriendelijke aanwijzingen van zijn kant.
‘Aan het werk!’ schreeuwde een opzichter naar de pauzerende groep. Dreigend liet hij een zweep knallen.
Met angstige gezichten lieten de kinderen de tol vallen en holden het stof in. De oudere jongen stopte het beeldje haastig weg onder een berg stenen. Thoetmosis voelde een steek van medelijden. De grootsheid van de tempels en paleizen in het centrum van de stad stond in schril contrast met de armoedige omstandigheden waarin het gewone volk moest leven en werken. Hij liet de arbeiderswijken met hun vuile straten achter zich en ging op weg naar zijn atelier. Er was werk te doen.

 

Dag 4

Thoetmosis stapte zijn werkplaats in en werd direct omringd door drukte en rumoer. Een leerling met een grote kruik water liep Thoetmosis bijna omver. De opperbeeldhouwer knikte de jongen vriendelijk toe en spoorde hem aan het water snel in de bak te gieten waarin het gips werd klaargemaakt. Verderop bewerkten de meer gevorderde leerlingen hompen klei of ruwe brokken steen. De eerste rudimentaire vormen van hoofden en lichamen verschenen onder hun handen. De ervaren kunstenaars stonden aan lange tafels en bogen zich over reeds verder gevorderde beelden en reliëfs. Het zachte geschraap van hun spatels en krabbers werd overstemd door het gehamer van de leerlingen.
Thoetmosis liep verder de ruimte in en beantwoordde de vele vragen die op hem werden afgevuurd. Steekt de kin zo niet te veel naar voren? De koningin is groter uitgevallen dan de koning, geeft dat? Waar moet ik de kinderen plaatsen in de afbeelding? Het waren vooral de jonge kunstenaars die constant hulp nodig hadden. De vraag naar afbeeldingen van het koninklijke gezin was zo groot dat het vinden en opleiden van voldoende bekwame kunstenaars om hieraan te voldoen, bijna een dagtaak was geworden.
Nadat hij iedereen had geholpen, liep hij naar het gedeelte waar zijn beeldhouwers zich met Nefertiti’s opdracht bezighielden. Iedere kunstenaar had zijn favoriete medium gekozen en was nu bezig klei of steen te bewerken. De afgelopen dagen had Thoetmosis veelvuldig aanwijzingen gegeven en kleine verbeteringen aangebracht.
De opperbeeldhouwer bekeek de bustes in wording. Hij bleef staan bij Mahu die zijn kleimodel met gips aan het bekleden was.
‘Ben je tevreden?’ vroeg Thoetmosis.
‘Enigszins,’ antwoordde Mahu twijfelend. ‘Het is moeilijk, meester. Ik vraag me soms af of Nefertiti’s schoonheid wel te vangen is in klei.’
Thoetmosis bekeek de contouren die onder de gipslaag verdwenen. Hij kreeg het sterke vermoeden dat het voor- en achterhoofd te groot waren. Waarom had hij dat niet eerder gezien? Hij kon nu niet anders meer dan afwachten. Eerst moest de mal uitharden, waarna het vloeibare gips erin kon worden gegoten en de definitieve kop vorm kreeg.

Kheruef, die naast Mahu stond, was al bezig zijn gipsen afdruk verder te bewerken. Het gezicht was prachtig in proportie maar toch klopte er iets niet. Thoetmosis liet zijn vinger over het voorhoofd, de neus en de kaak glijden. Hoekig. Dat was het probleem, de gelaatstrekken waren meer mannelijk dan vrouwelijk.
‘Probeer de contouren wat ronder te maken,’ zei Thoetmosis en gaf Kheruef een bemoedigend klopje op zijn schouder.
Hij liep door naar Huya. De oudere man werkte graag met harde steensoorten en was driftig aan het hakken. In één oogopslag zag Thoetmosis dat hij nooit op tijd klaar zou zijn.
‘Huya,’ zei Thoetmosis zacht.
Met verwilderde ogen keek de beeldhouwer naar zijn meester op. Er hing een penetrante zweetlucht om hem heen en zijn ogen waren klein van slaaptekort.
‘Rustig aan, Huya,’ zei Thoetmosis. ‘Beter goed en te laat, dan op tijd en afgeraffeld. Het is mooi geweest voor vandaag. Ga naar huis.’
‘Maar…’
‘Ga,’ zei Thoetmosis op een toon die geen tegenspraak duldde.
Thoetmosis vervolgde zijn ronde langs zijn laatste en grootste hoop, zijn beste kunstenaar Djhutmose. Tot zijn verbazing was deze met houtskool aan het schetsen.
‘Djhutmose, waar is je kleimodel?’
De beeldhouwer keek hem met grote, ernstige ogen aan. ‘Het was niet goed, meester. Hoe meer ik probeerde de buste te verbeteren, des te slechter werd het werk. Ik kon niet anders dan helemaal opnieuw beginnen. Ik moet eerst betere studies maken van de koningin.’
Thoetmosis onderdrukte een moedeloze zucht. Djhutmoses perfectionisme had hem tot grote hoogte gebracht, maar kon ook dergelijke, impulsieve acties tot gevolg hebben.
‘Heer!’ Eén van de jonge leerlingen kwam aanrennen. ‘Er is een boodschapper van de koning voor u!’ riep hij opgewonden.
Thoetmosis volgde de jongen. Gedachten tuimelden over elkaar. Was de koning boos dat hij aan een nieuwe stijl werkte? Of wilde hij Thoetmosis juist aanmoedigen? Gezien de huidige, belabberde staat van het werk, kreeg hij het van beide boodschappen benauwd.

Een keurig geklede man, waarschijnlijk één van de schrijvers van Achnaton, boog en overhandigde Thoetmosis een kleitablet.
Thoetmosis’ ogen vlogen over de afbeeldingen. De koning heeft, tot zijn ongenoegen, vernomen dat zijn vrouw en uzelf niet te spreken zijn over de beelden bij de stadspoort.
‘Dat is niet waar,’ mompelde Thoetmosis. Het zweet brak hem uit.

De koning wil de verbeteringen die u beweert te kunnen maken, graag met eigen ogen aanschouwen. Omdat Zijne Majesteit over drie dagen naar Karnak vertrekt, verwacht hij u over twee dagen op het Grote Paleis met de buste.

Thoetmosis staarde naar de kleitablet tot de nauwkeurig ingekerfde tekens tot één grote vlek vervaagden. Over twee dagen moest hij iets leveren. En niet zomaar iets, het moest perfect zijn als hij het vertrouwen van Achnaton wilde terugwinnen.
‘Meneer?’ vroeg de ambtenaar voorzichtig. ‘Ik ben gevraagd uw antwoord mee terug te nemen.’
‘Oh, uhm.’ Thoetmosis keek de man een moment verward aan. ‘Ik zal over twee dagen de buste naar het paleis brengen,’ antwoordde hij uiteindelijk, alsof het een optie was om een verzoek van de koning te weigeren.
‘Dankuwel, ik zal het doorgeven.’ De man knikte kort ter begroeting en verdween.
Als verdoofd liep Thoetmosis terug naar het atelier. Alleen als hij iets onovertroffen moois kon tonen, zou Achnaton hem misschien vergeven en kon hij zijn positie behouden. Hoe de zaken er nu voor stonden, was die kans echter miniem. Hij zou alles waar hij zo hard voor had gewerkt verliezen.
Er werden vragen aan Thoetmosis gesteld. Geen van de woorden drong echter tot hem door. Het leek alsof er een band om zijn borst zat die al strakker en strakker werd aangespannen. Zijn eigen, jachtige ademhaling en wild roffelende hart, waren alles wat hij nog hoorde.
Zonder na te denken beklom hij de trap naar zijn privévertrek en liep naar de kast waarin hij zijn correspondentie bewaarde. Papyrusrollen en kleitabletten, hij gooide ze er bijna allemaal uit en zocht naar een klein kistje. Toen hij het vond, opende hij het en haalde er een beeldje uit van een slanke, mannelijk figuur die met beide handen een scepter voor zich hield en op zijn hoofd een azuurblauwe, nauwsluitende kap droeg. Het stelde Peteh voor, god van beeldhouwers, en was al generaties lang in de familie. Ondanks dat hij was overgegaan op de nieuwe godsdienst, had hij het niet over zijn hart kunnen verkrijgen het beeldje weg te gooien. Hij omsloot het in zijn hand en drukte het tegen zijn borst.
‘Wat moet ik doen,’ fluisterde hij.
Met zijn duim wreef Thoetmosis over de groeven in het Peteh beeldje. De zorgvuldig gekerfde lijnen brachten de jongen uit de steengroeve in zijn gedachten. Helder zag hij weer voor zich hoe de jongen, slechts gekleed in het stof van de steengroeve, trots zijn Bes beeldje had bekeken. Als hij zoiets kon maken in de schaarse vrije tijd die deze arbeiders hadden, dan…  Thoetmosis ademde scherp in bij het idee dat zich vormde. Deze jongen had onmiskenbaar talent. Het zou een wonder zijn als hij juist dat inzicht bezat dat Thoetmosis en zijn kunstenaars ontbeerden, maar was een wonder niet zijn enige hoop?

Thoetmosis haastte zich naar de steengroeve. De dag liep ten einde en de eerste arbeiders begonnen al te vertrekken. Met doffe ogen en gebogen ruggen sjokten ze langs hem heen, te moe om aandacht aan hem te schenken.
Koortsachtig zocht Thoetmosis naar de stapel stenen waarnaast hij de arbeiders had zien pauzeren en waaronder de jongen zijn beeldje had verstopt. Daar! Thoetmosis knielde neer en haalde enkele van de buitenste stenen weg. Hij voelde in de ruimte die ontstond en al snel omsloot zijn hand een klein figuurtje. Op zijn knieën bestudeerde Thoetmosis het beeldje. De dwerggrijsaard met de leeuwenmanen was accuraat en met veel gevoel voor detail weergegeven.
‘Wat doet u daar?’ vroeg een stem.
Thoetmosis keek omhoog en zag het gezicht van de jongen die hij zocht. Hij keek Thoetmosis aan met een mengeling van achterdocht en angst.
De opperbeeldhouwer krabbelde omhoog en stak de jongen zijn hand toe. ‘Ik ben Thoetmosis. Ik bewonderde je prachtige beeldhouwwerk.’
De jongen zette een stap naar achteren en hief zijn handen afwerend op. ‘Wie zegt dat dat van mij is?’
Thoetmosis opende zijn mond om te zeggen dat hij het de jongen had zien maken maar bedacht zich. De jonge arbeider was natuurlijk bang dat hij gestraft zou worden voor zijn Bes beeldje. ‘Wees niet bang, ik ga je niet aangeven. Integendeel. Ik zou je willen vragen een proef uit te voeren. Als je dat goed doet, kan ik je een aantrekkelijk aanbod doen.’
De jongen bleef op een afstandje staan en keek bedenkelijk.
‘Je kunt me vertrouwen, ik zweer het op Aton.’ Thoetmosis zette behoedzaam een paar stappen in zijn richting.
De jongen zette weer twee passen naar achteren.
‘En ik zweer het op Bes,’ vulde Thoetmosis aan.
De jongen bleef staan. ‘Wat voor proef wilt u dat ik doe?’
Thoetmosis wierp een blik op de zonneschijf, die reeds groot en oranje was en ieder moment kon verdwijnen. ‘Kom met me mee, ik leg het je onderweg uit.’ Thoetmosis stak zijn hand uit.
Een drietal tellen twijfelde de jongen. Toen liet hij zijn hand in die van Thoetmosis glijden. ‘Goed dan. Ik ben Ipy.’
‘Aangenaam kennis met je te maken, Ipy.’

Ze waren net op de tijd. Iedere avond trok het koninklijk gevolg met veel bombarie van het Grote Paleis naar het Noordelijk Paleis. Het volk stroomde iedere dag weer toe, in de hoop een zegenende blik of gelukgevend gebaar te ontvangen.
Nefertiti zat met gekruiste benen op een open draagbaar. Op haar hoofd droeg ze de hoge koninginnenkroon met de gouden cobra. Ipy bestuurde haar enkele tellen aandachtig. Daarna vloog zijn hand over de kleitablet. Thoetmosis keek gefascineerd toe en met iedere lijn die de jongen aanbracht, groeide zijn vertrouwen. In de korte tijd waarin Ipy zicht had op de koningin, wist hij een prachtig portret te produceren. De ronde, zachte vormen die hij gebruikte, en de kleine lijntjes op plekken waar Thoetmosis ze zelf nooit zou zetten, gaven het portret een sprankelende aanblik. Het bezat precies datgene wat ieder andere weergave van Nefertiti tot nu toe had gemist. Uiteraard was het niet perfect, de jongen miste techniek en kennis, maar dat gebrek kon Thoetmosis ruim compenseren.
Toen de stoet uit het zicht was verdwenen, maakte Ipy nog enkele kleine correcties, waarna hij de tablet aan Thoetmosis gaf. ‘Wat vindt u ervan?’
Een grote glimlach verscheen om Thoetmosis’ lippen. ‘Hoe zou je het vinden om kunstenaar van de koning te worden, Ipy?’

 

Dag 6

Thoetmosis’ voetstappen echoden door het paleis. De zenuwen maakten het onmogelijk om stil te blijven staan. Ondanks dat de koele avondlucht vanaf de hofvijver naar binnen waaide, stond het zweet op zijn rug.
‘Thoetmosis!’ riep een vrouwenstem.
De opperbeeldhouwer draaide zich om en zag het koningspaar hem tegemoetkomen. Nefertiti stak haar hand op ter begroeting, de koning daarentegen keurde hem geen blik waardig.
Thoetmosis boog diep.
Nefertiti ’s blik ging direct naar de doek waaronder de buste stond. ‘Is dat de buste? Kom, Thoetmosis, haal die doek weg.’
‘Uiteraard.’
De buste verscheen in al haar glorie. Een symmetrisch, ovaal gezicht met amandelvormige ogen, een krachtige doch vrouwelijke neus en begeerlijke, volle lippen. Daaronder een lange, slanke hals. De koninginnenkroon, hoog en fier, maakte het geheel af. Ipy en Thoetmosis hadden er twee dagen en nachten aan gewerkt.

Nefertiti liep om de buste heen en bekeek deze kritisch. Ze naderde het beeld tot ze er bijna met haar neus opstond en deed toen weer tientallen stappen naar achteren.
Thoetmosis werd licht in zijn hoofd van de spanning. Hij tuurde onder zijn wimpers door naar het beeld. Wipte de neus niet te veel omhoog? En had de nek nog niet slanker gemoeten? Nu hij Nefertiti in levenden lijve naast de buste zag, verdween op slag de tevredenheid die hij enkele uren daarvoor nog had gevoeld.
‘Het is slechts een begin,’ mompelde Thoetmosis. Hij voelde een straaltje zweet langs zijn slaap lopen.
‘Mmm?’ zei Nefertiti. Ze werd volledig in beslag genomen door haar portret en bestudeerde nu het zijaanzicht.
Achnaton pakte zijn vrouw bij haar schouder. Zag Thoetmosis een glimlachje om zijn mond? ‘Kom, Nef, zeg op. Wat vind je ervan?’
Nefertiti keek op naar Thoetmosis. Haar ogen straalden. ‘Je hebt jezelf overtroffen, Thoetmosis, de buste is prachtig.’
Achnaton sloeg Thoetmosis op de schouder. ‘Ik sluit me daar volledig bij aan. Toen ik Bak jaren geleden de opdracht gaf de regels los te laten, was dit wat ik hoopte te bereiken. De weg die we zijn ingeslagen was lang en kronkelig, maar dankzij jou is nu het einddoel in zicht, Thoetmosis. Mijn complimenten.’
Dankuwel, mijn koning,’ zei Thoetmosis. ‘Ik ben zeer verheugd u en Aton te kunnen dienen.’ Hij boog diep en dankte in stilte Peteh en Bes voor de komst van Ipy.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.