Flogiston – Ykelien L. Boersma

Parijs, Germinal Jaar II (april 1794)

Haar neus raakt bijna het papier. Marie-Anne trekt strakke, krachtige lijntjes. Haar wijsvinger en middelvinger zitten onder de inktvlekken. Af en toe kijkt ze naar de opstelling op de tafel tegenover haar: een ingenieus systeem van kolven en vaten die via glazen buizen met elkaar verbonden zijn. Vanochtend heeft ze al het glaswerk weer tevoorschijn gehaald en klaargezet. Voor het eerst in lange tijd lijkt het of er weer in het lab gewerkt wordt. Dat doet haar goed, tegelijk is de afwezigheid van Antoine tastbaarder dan ooit. Ze rilt.
Ondanks het zachte lenteweer is het koud op de zolder van het Petite Arsenal. Hout om de haard aan te steken is nauwelijks te krijgen. Marie-Anne heeft een warme stola om haar schouders geslagen, maar door haar ineengedoken houding boven de tekening zakt die steeds naar beneden. Als ze de stola weer omhoogtrekt, ziet ze het briefje van Antoine liggen dat ze gisteren kreeg. Hoewel ze de inhoud inmiddels kan dromen, vouwt ze het kostbare schrijven voorzichtig weer open. In zijn krullerige, dicht op elkaar gepakte handschrift schrijft hij:

Mijn filosofische vrouw, Ik zie hoe je geteisterd wordt door smart en vermoeidheid van lichaam en ziel, en ik kan die pijn niet met je delen. Offer je gezondheid niet op, dat zou mij veel verdriet doen. Mijn carrière is reeds gevorderd, en ik heb een gelukkig leven gehad. Dat komt vooral door jou en alle blijken van affectie die je me altijd toont. Wanneer ik er niet meer ben, hoop ik met respect herinnerd te worden. Mijn werk zit erop, maar jij, die nog mag hopen op een lang leven, moet dat leven niet aan je voorbij laten glijden. Gisteren leek je erg terneergeslagen. Waarom zou je, wanneer ik me neerleg bij wat komen gaat? Bovendien mogen we hopen dat we na dit leven weer samen zullen zijn. Tot die tijd bezorgt elk bezoek van jou mij een moment van geluk. In liefde, Antoine.

Ook nu weer, na het voor de zoveelste keer lezen van de brief, wordt Marie-Annes blik wazig. Een traan valt op de brief. Snel veegt ze hem weg, maar de inkt smeert toch een beetje uit. Ze vloekt zachtjes. Ze waardeert het dat Antoine geprobeerd heeft een optimistische toon aan te slaan, maar haar schouders zakken omlaag, alsof er een geweldig gewicht op drukt. Haar maag knijpt zich langzaam samen. Wat als Antoine er straks niet meer is? Nooit meer samen in het laboratorium, nooit meer zijn intelligente grapjes, nooit meer elkaar aanvullen…
Marie-Anne schudt haar hoofd, een verbeten trek vormt zich op haar gezicht. Zo mag ze niet denken! Zolang de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan, is er nog hoop. Marie-Anne heeft collega-wetenschappers aangeschreven om te bemiddelen in de zaak om Antoines leven. Elk moment verwacht ze een antwoord. Ze móet Antoine redden!
Zo is Antoine ooit háár redding geweest. Tijdens haar opvoeding in het klooster ontwikkelde Marie-Anne een nauwelijks te stillen honger naar kennis. Ze leerde er niet alleen lezen en schrijven, maar kreeg ook onderwijs in Engels en wiskunde, en ontdekte dat ze goed kon tekenen. Ze vond het afschuwelijk dat ze op de huwbare leeftijd van twaalf weer thuis moest komen wonen. Verschillende collega’s van haar vader bij de Ferme Générale, het gehate belastingkantoor, hadden naar haar hand gedongen. Marie-Anne zag het huwelijk als een leven vol ledigheid. Borduren, piano spelen, het huishouden: hoe zou ze daar een uitdaging, laat staan haar geluk in kunnen vinden? Ze had haar vader gesmeekt om een oplossing. Haar vader had zijn collega-belastinginspecteur en wetenschapper Antoine de Lavoisier, 27 jaar oud, uitgenodigd om te komen eten. Het klikte meteen en een maand later waren ze getrouwd.
Antoine had haar leergierigheid herkend en gestimuleerd. Marie-Anne werd al snel zijn rechterhand in het laboratorium. Het was hard werken, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, maar Marie-Anne liep neuriënd over de zolder. Door de ramen zag ze de seizoenen zich afwisselen: het ene moment stonden de bomen aan de overkant in bloei, het volgende moment lieten ze hun bladeren alweer vallen. Haar talenknobbel was van groot belang voor Antoine, want zij kon de werken van buitenlandse wetenschappers vertalen. Zo kon Antoine op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in de scheikunde. Sterker nog, één van haar vertalingen had Antoine ervan overtuigd dat het ontvlambare element flogiston helemaal niet bestond. Samen hadden ze het bewijs kunnen leveren dat het juist het element zuurstof was dat de volledige verbranding van materie aanwakkerde. Al grapte Antoine vaak dat Marie-Anne zelf juist wél flogiston in zich had, temperamentvol als ze was.
Marie-Anne glimlacht vluchtig. Dan pakt ze haar pen weer op en kijkt naar de opstelling voor haar. Hoe anders is haar leven nu! De bestorming van de Bastille-gevangenis, vijf jaar geleden, deed een revolutie ontvlammen. Er kwam een nieuwe regering die hervormingen beloofde en de verfoeide Ferme Générale afschafte. Antoine kon zich sindsdien volledig wijden aan de wetenschap, terwijl andere ex-inspecteurs een nieuwe baan vonden door zich bij dat nieuwe regime in te likken. Voor het gewone volk veranderde er intussen weinig. Geld om brood te kopen, hadden ze niet. De mensen gingen de straat op, elke dag waren er felle protesten. Een koude rilling trekt over Marie-Annes rug als haar gedachten teruggaan naar het protest op 5 oktober 1789.

Die ochtend is Marie-Anne in een koets op weg naar het Lycée, de school die door Antoine gesticht is. Hier zal ze samen met Antoine een demonstratie geven van een volledige verbranding onder invloed van zuurstof. Op de bank naast haar staat een zware kist met glaswerk.
De koets moet stapvoets rijden, er is veel volk op straat. De mensen roepen iets onverstaanbaars, in de verte hoort Marie-Anne het slaan van een trom. Plots houdt de koets halt. Marie-Anne slaat haar rechterarm beschermend om de kist met glaswerk. De koetsier schreeuwt dat het volk aan de kant moet gaan, hij klapt met zijn zweep. Er wordt aan alle kanten tegen de koets gebonkt. Marie-Annes adem stokt in haar keel. Ze draait zich om en ziet door het kijkvenstertje een zee van woedende gezichten.
Het bonken gaat over in duwen. Marie-Anne probeert zich vast te houden aan de armleuning, maar wordt tegen de kist geworpen. Ze hoort een zacht gerinkel van brekend glaswerk. Er wordt aan de deur getrokken. Hoe lang zou het slot het houden?
Iemand gooit een steen door het raampje boven het slot. Marie-Anne gilt en duikt weg voor de rondvliegende glasscherven. Een hand komt door het kapotte raam en maakt het slot los. Met een ruk vliegt de deur open. Een man dringt de koets binnen, pakt Marie-Annes arm en trekt haar mee naar buiten: ‘We hebben er een, een vijand van de Revolutie!’ Gejuich klinkt op.
Marie-Anne struikelt het trapje af, kan nog net haar evenwicht bewaren en richt zich op: ‘Nee, nee, ik sta aan jullie kant! Willen jullie geld?’ Ze kan de trilling in haar stem niet onderdrukken.
‘Als je aan onze kant staat, kom dan maar mee!’
Marie-Anne wordt voorbij de koets getrokken, vastgehouden door twee vrouwen die zo te ruiken een viskraam bestieren. De koetsier is nergens meer te bekennen. Nu kan ze eindelijk het geschreeuw verstaan: ‘Naar Versailles! Naar Versailles! Naar Versailles!’
Naar het paleis? Te voet? Ze zoekt bevestiging bij haar buurvrouw. ‘Ja natuurlijk gaan we naar Versailles, we zullen die koning eens netjes naar huis brengen. Maar eerst gaan we naar het Hôtel de Ville voor wapens,’ gniffelt de vrouw.
Marie-Anne kijkt om zich heen. Ze loopt in het midden van de stoet, uit de zijstraten komen al maar meer mensen die zich bij hun kolonne aansluiten. Ze wringt zich los van de twee vrouwen naast haar. De mouw van haar jas scheurt. De vrouwen lachen alleen maar. Ze moet hier weg, maar hoe? Haar ogen vliegen onrustig over de hoofden heen en weer, op zoek naar iets, iemand.
Daar, die man langs de kant van de weg! Hoewel hij net als het gewone volk ook een lange broek en een kort jasje draagt, zien zijn kleren er nieuw en onberispelijk schoon uit. Hij is eerder een toeschouwer dan een deelnemer aan dit protest. Ze steekt haar hand naar hem uit: ‘Monsieur! Monsieur! Help me!’
Zijn grijze ogen vinden die van Marie-Anne. Met haar blik smeekt ze hem haar hand te pakken. Hij richt zich op en brengt zijn rechterhand omhoog. Marie-Anne duwt om zich heen en probeert dichter naar de kant toe te komen. Ze strekt haar linkerarm zo ver mogelijk naar hem uit, haar hand kan de zijne bijna grijpen. Dan gaat zijn rechterhand in een vloeiende beweging door naar zijn frygische muts. Marie-Anne valt vol afgrijzen stil. De man tikt de muts even aan en maakt met een glimlach een kleine buiging naar haar.
‘Monsieur!’ roept Marie-Anne wanhopig, maar de mensenmassa stuwt haar voort in de richting van het Hôtel de Ville. Ze probeert zich een weg te banen naar een van de zijstraatjes, maar het lijkt of de mensenmassa zich steeds nauwer om haar heen sluit. Haar hart klopt in haar keel. Rustig blijven, houdt ze zichzelf voor, diep inademen, je bent bijna bij het Hôtel de Ville. Ze blijft het als een mantra herhalen. Gehypnotiseerd zet ze de ene stap voor de andere tot ze bij het plein voor het stadhuis aankomen.
De menigte op het plein is enorm. Marie-Anne schat dat er zeker tienduizend mensen moeten zijn. De meute stormt het bordes op, een man met een klein groepje soldaten probeert ze tegen te houden. Marie-Anne herkent hem aan zijn witte haar en zijn zwarte soutane: het is abt Pierre-Louis Lefebvre, bewaker van de buskruitopslag op het stadhuis. Ze ziet hoe hij van het bordes geduwd wordt, de trap af rolt en in het gedrang terechtkomt. De massa komt in beweging. Marie-Anne wordt ruw opzij geduwd. Er wordt een weg vrijgemaakt: drie mannen dragen het lichaam van Lefebvre naar de rand van het plein. Zou hij…?
Ze stoppen onder een lantaarnpaal. Een vierde man klimt in de paal en maakt een touw vast. Even later wordt de abt omhoog gehesen. Hij spartelt met zijn benen, probeert met zijn handen de strop los te maken. Marie-Anne voelt een golf van misselijkheid opkomen. Gejubel klinkt op uit de mensenzee. Het kleine groepje soldaten op het bordes maakt zich uit de voeten.
Het is alsof er een startsein geklonken heeft: iedereen begint richting het Hôtel de Ville te rennen. Marie-Anne krijgt van achteren een duw, ze moet mee in het gedruis. Het duizelt haar. Ze ziet niet waar ze haar voeten neerzet. Ze struikelt en komt met haar hoofd op de stenen terecht.

Dat is alles wat Marie-Anne er nog van weet, maar de ervaring staat in haar geheugen gegrift.
In de jaren hierna volgde Marie-Anne koortsachtig al het nieuws over de revolutie. De sfeer in de Republiek werd met de dag grimmiger. Vijanden van de revolutie werden in tribunalen tot de doodstraf veroordeeld. Zelfs de koning kon de guillotine niet ontlopen. Marie-Anne vreesde dat Antoine als ex-belastinginspecteur ook elk moment opgepakt kon worden. Ze smeekte hem om samen naar het buitenland te vluchten, maar Antoine wuifde haar voorstel telkens weg. Zo’n belangrijk wetenschapper als hij zouden ze niet oppakken, meende hij. Ze probeerde Antoine met redelijke argumenten te overtuigen, en toen dat niet lukte, was ze huilend in woede uitgebarsten. Antoine bleek niet te vermurwen.
Marie-Anne was verbijsterd: was hij echt zo naïef, of was het hoogmoed? Hij had in ieder geval buiten de rancune van het volk gerekend. Eind vorig jaar werd Antoine gearresteerd en hun geld werd in beslag genomen. Sindsdien zit hij in een ruime cel in de Conciergerie-gevangenis, wachtend op de behandeling van zijn zaak.
Een klop op de deur: Marie-Annes hand schiet weg. De buis die ze tekent, is nu een stuk langer dan de bedoeling was. Een verwensing ontsnapt haar, maar ze herstelt zich en zegt dan luid: ‘Binnen!’
Louise, het dienstmeisje, doet de deur open. ‘Madame? Er is een brief voor u gekomen.’
‘Je liet me schrikken, ik ben uitgeschoten,’ zegt Marie-Anne licht geërgerd en laat de tekening zien.
‘Pardon, Madame,’ bloost Louise.
Marie-Anne doopt haar ganzenveer in de inkt en schrijft Paulze Lavoisier Sculp rechtsonder in de hoek. Ook een kladje als dit verdient een handtekening, ze neemt haar werk serieus.
‘Madame? Uw brief?’
Marie-Anne staat op en pakt de brief aan. ‘Aan Citoyenne Paulze Lavoisier van Citoyen Pluvinet’ staat er in een hanepoterig handschrift. Ze onderdrukt haar ergernis over de aanhef, die sinds de Revolutie verplicht is. Zou Pluvinet eindelijk als enige van Antoines collega’s op haar noodkreet reageren? Snel vouwt ze de brief open.

Waarde Citoyenne Paulze Lavoisier,
Het deed me verdriet te vernemen dat je man, Citoyen Lavoisier, gearresteerd is. Anderzijds verbaasde zijn arrestatie me ook niet, hij is per slot van rekening een vijand van de Revolutie gezien zijn werkzaamheden voor de Ferme Générale.
Desalniettemin bewaar ik warme herinneringen aan de samenwerking met je man. Tijdens onze experimenten in mijn laboratorium heb ik veel van hem geleerd. In antwoord op je schrijven heb ik dan ook contact gezocht met Citoyen Dupin en hem kunnen overtuigen om Citoyen Lavoisier een mildere straf, te weten een geldboete, op te leggen.

Haar ogen schieten opnieuw over de regels. Het staat er echt, Antoine komt vrij! Marie-Anne slaat een hand voor haar mond. Met haar andere hand, met daarin de brief geklemd, zoekt ze trillerig houvast aan de tafel. Dit is het bericht waar ze al zó lang op wachtte, zó op hoopte. Nog een keer leest ze de brief en merkt dan op dat de tekst op de achterkant verder gaat.

Citoyen Dupin zou het op prijs stellen als je zelf bij hem langs zou gaan om een en ander te bespreken, het lijkt me vanzelfsprekend dat je hem bedankt.
Hoogachtend, Citoyen Pluvinet.

Het voelt alsof Marie-Anne in een ijskoud bad gestapt is. De lichtheid die ze even voelde, vervliegt. Grimmig zakt ze in haar stoel. Haar mond vormt een smalle streep. André Dupin de Beaumont, ze kent hem al jaren. Hij was de protégé van haar vader bij de Ferme Général. Waarom, heeft ze nooit begrepen, de man is zo dom als het achtereind van een koe. Hij kwam vaak bij haar vader op bezoek, en bekeek haar dan van top tot teen met zijn grijze ogen, starend als een dode vis. Een paar keer nodigde hij Marie-Anne uit om een wandeling zonder chaperonnes te maken, wat ze vriendelijk doch dringend had afgeslagen. Het leek hem waarschijnlijk handig om met de dochter van zijn baas te trouwen, zo opportunistisch was hij wel.
Ook toen ze met Antoine trouwde, verdween Dupin niet uit haar leven. Als zijn directe collega bij de Ferme Générale kon Antoine niet anders dan Dupin ook uitnodigen voor hun maandagse wetenschappelijke soirées. Hoewel hij er waarschijnlijk niets van begreep – de domoor riep ‘oh’ en ‘ah’ op de verkeerde momenten – ging Dupin gretig op de uitnodiging in. Het ging hem om de contacten, om het zien en gezien worden.
Marie-Anne snuift minachtend. Hij wordt tegenwoordig zeker gezien, want hij zit in het parlement voor de revolutionairen. Als een kameleon heeft hij zich aangepast aan de nieuwe situatie: Dupin deed simpelweg alsof hij nooit bij de Ferme Générale gewerkt had. De huichelaar! Sterker nog, hij was het, die in het parlement aanstuurde op de arrestatie van Antoine en zijn collega’s. Dupin kon op deze manier zijn schijnheilige loyaliteit bewijzen aan de revolutionairen. Tegelijkertijd was het voor hem een uitgelezen kans om voor eens en altijd af te rekenen met Antoine, de man die geliefder was dan Dupin ooit zou kunnen worden. Hoogstpersoonlijk wilde die rat de aanklacht tegen zijn oud-collega voorbereiden. Die aanklacht was bovendien vals, want Dupin loog over de verdiensten van Antoine en stelde ze veel hoger voor dan ze in werkelijkheid waren. Marie-Anne leest de laatste regels van de brief nog eens en schudt dan ongelovig haar hoofd. En nu moet zij moet Dupin gaan bedanken voor zijn zogenaamde generositeit? Het idee alleen al!
‘Madame? U ziet zo bleek, zal ik de haard aanmaken?’ vraagt Louise voorzichtig.
Verbeten verscheurt Marie-Anne de brief in vier stukken. ‘Nee, ik ga uit. Mijn muts en jas, alsjeblieft.’

Een stoet mensen trekt richting de Place Saint Antoine als Marie-Anne de straat op gaat. Er hangt een geur van rotte eieren vermengd met knoflook. Ze blijft even staan. In de verte hoort ze een doffe klap, die bijna overstemd wordt door gejoel van de menigte. Sinds een paar maanden is het nationale scheermes, de guillotine, om redenen van hygiëne naar de Place Saint Antoine om de hoek verplaatst. In werkelijkheid zal hygiëne er weinig mee te maken hebben, denkt Marie-Anne. De dagelijkse onthoofdingen zijn vooral een bron van vermaak voor het gewone volk dat nou net in deze buurt rond de voormalige Bastille woont. Tegen de stroom in loopt ze richting de Seinekade, het hoofd voorovergebogen.
Als Marie-Anne rechts de hoek om slaat, ruikt ze de rioollucht van de rivier al voordat ze het water ziet. Die slechte lucht kan je ziek maken, heeft ze gelezen. Ze schuift haar sjaal over haar neus en mond. Ook vandaag zitten de bedelaars weer tegen de kademuur, de meeste gekleed in lompen, moddervlekken op hun lange broeken. Vragend houden ze hun hand op, hopend op een stuk brood of, nog beter, een sou. Marie-Anne loopt ze gehaast voorbij. Elke stap brengt haar dichter bij Dupin.
Voor ze er erg in heeft, loopt ze het plein voor het Hôtel de Ville op. Hoewel het plein er verlaten bij ligt, waant ze zich weer even in de mensenmassa tijdens dat protest, jaren geleden. Hoe ze meegesleurd werd in die grimmige onvrede, voortgestuwd door het ontvlamde volk om haar heen. Hoe ze om hulp schreeuwde. Ze rilt. Hoe die helpende hand vloeiend overging in een geveinsde groet. Hoe haar vingers slechts lucht grepen. Marie-Anne balt haar linkerhand tot een vuist en perst haar lippen op elkaar.
Op het bordes trekt ze de zware deur open en stapt naar binnen. Haar ogen moeten aan het donker wennen, de zware eikenhouten lambrisering absorbeert elke lichtstraal. Links en rechts van de hal zijn lange gangen, tegenover haar een brede trap naar boven. Ze weet eigenlijk niet eens waar Dupin zijn kantoor heeft. Zal ze op een deur kloppen om te vragen? Uit de gang rechts komen stemmen haar kant op. Ze blijft wachten tot de twee mannen dichterbij komen.
‘Als jij dan overlegt in het Marais-kwartier, Pluvinet, dan… Ah, Citoyenne Lavoisier,’ zegt Dupin.
Pluvinet maakt een kleine buiging naar Marie-Anne. ‘Goed je te zien.’
Ze antwoordt met een minimaal knikje. Die goeie Pluvinet, als enige is hij Antoine te hulp gekomen. Later zal ze hem bedanken voor zijn inspanningen, maar nu mag ze zich niet laten afleiden van het doel van haar bezoek. Ze richt haar aandacht onverdeeld op Dupin.
‘Monsieur Dupin, ik zou graag even met u willen praten.’
‘Citoyen Dupin, die term moet nu toch wel ingeburgerd zijn, toch?’ lacht Dupin, hoewel zijn ogen niet meelachen.
Marie-Anne probeert beleefd te glimlachen, maar haar gezicht is te gespannen.
‘Mijn kantoor is deze kant op, volg mij.’ Dupin gaat Marie-Anne voor naar zijn kantoor. ‘Neem plaats! Wat kan ik voor je doen?’ Dupin laat zich in een fauteuil naast de brandende haard zakken.
‘Dank u, ik blijf liever even staan.’
‘We kunnen elkaar na al die jaren toch wel tutoyeren? Ik ken je nog als jong meisje, voordat je met Antoine trouwde,’ zegt Dupin.
Marie-Anne negeert zijn opmerking. ‘Ik kom u bedanken. Ik heb van Pluvinet begrepen dat u de aanklacht tegen Antoine zult aanpassen, zodat hij er met een geldboete vanaf komt. Ik ben u daarom erkentelijk voor zijn leven.’ Ze hoort de afstandelijkheid in haar stem.
Dupin moet het ook gehoord hebben, want zijn gezicht betrekt. Hij kijkt haar zwijgend aan, Marie-Anne beantwoordt zijn blik van dode vissenogen. ‘Citoyenne Lavoisier, je ijzige toon raakt me.’
Marie-Anne wil excuses maken, maar Dupin steekt zijn hand op. ‘En ik moet zeggen, het verbaasde me al dat ik niks van je hoorde. Dat je niet zelf naar me toekwam om te overleggen over de aanklacht tegen Antoine.’
‘Ik ben er nu, Monsieur Dupin.’ Ze krijgt het woord ‘Citoyen’ niet over haar lippen.
‘Je liet Pluvinet jouw vuile werk opknappen. Dat heeft me gekrenkt, eerlijk gezegd. Vertel me, waarom ben je niet uit jezelf gekomen?’
‘Ik dacht dat een bekende wetenschapper u beter zou kunnen overtuigen hoe belangrijk Antoine Lavoisier en zijn werk voor Frankrijk zijn,’ probeert ze beleefd.
Dupin schudt zijn hoofd. ‘Nee, Citoyenne Lavoisier, nu doe je jezelf te kort. Iedereen weet dat jij Antoines rechterhand bent. Ik heb jullie vaak genoeg bezig gezien tijdens jullie wekelijkse wetenschappelijke soirées. Het lijkt mij dat er niemand beter kan uitleggen hoe belangrijk Antoines werk is voor Frankrijk dan jij.’
Het valse gevlei doet iets in Marie-Anne ontbranden. Ze recht haar rug. ‘Monsieur Dupin, laat ik u dit zeggen: ik had allerminst verwacht dat u zou helpen als ík u zou schrijven.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Weet u nog, 5 oktober 1789? Mijn koets werd overvallen op de Seinekade tijdens de Mars op Versailles. U stond langs de kant van de weg. Ik stak mijn hand naar u uit, vroeg u om hulp. Maar u deed niets. Niets! Hoe zou ik dan ooit kunnen verwachten dat u mij nu wél wilt helpen?’ Marie-Annes ogen spuwen vuur.
Dupin trekt een verbaasd gezicht. ‘Maar Citoyenne Lavoisier, ik heb je die ochtend toch gegroet? Ik dacht dat je aan de kant van de Revolutie stond, dat je solidair was met het volk. Je zag er niet uit of je hulp nodig had.’
‘Bespaar me deze onzin! U hebt gezien hoe ze me uit de koets trokken. Hoe ik mee moest in de massa. U weet dondersgoed dat u alleen maar uw eigen hachje wilde redden,’ bijt ze hem toe.
Dupin loopt rood aan. ‘Ik zou voorzichtig zijn met beschuldigingen richting de aanklager van je man, Citoyenne Lavoisier,’ zegt hij giftig.
‘Aanklager? Laat me niet lachen! U zou zélf aangeklaagd moeten worden. U hebt ook jarenlang voor de Ferme Générale gewerkt, Monsieur Dupin, of bent u dat soms vergeten?’
‘Jouw man verdiende anders ook goed geld aan het verdunnen van de tabak.’
‘Antoine besteedde zijn geld aan de wetenschap, hij wilde zijn kennis inzetten voor de Republiek. Dát noem ik solidair zijn met de Revolutie! Mijn man is onschuldig, u weet dat net zo goed als ik. Ik ben hier niet gekomen om te bedelen om medelijden van een judas zoals u!’
Marie-Anne schrikt van haar eigen woorden, haar ogen worden groot. Haar hart klopt in haar keel. Wat heeft ze gedaan? Ze is veel te ver gegaan, dit vergeeft hij haar nooit. Dan is zijzelf straks degene die Antoine naar de guillotine stuurt, en niet Dupin! Tranen springen in haar ogen, terwijl ze koortsachtig zoekt naar de juiste woorden. ‘Monsieur, alstublieft, ik…’
Dupin staat op en loopt naar de deur. ‘Je maakt het mij gemakkelijk, Citoyenne Lavoisier.’ Hij wenkt de bewakers. ‘De Republiek heeft geen behoefte aan wijsgeren en wijsneuzen.’

 


Heb je genoten van het verhaal? Luister dan ook naar de podcast van Historische Verhalen, waar we met auteur Ykelien L. Boersma in gesprek gaan over de historische achtergrond en het schrijfproces. Meer lezen van Yke;ien? Neem dan een kijkje in onze webshop, waar Historische Verhalen. Korte verhalen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden is. Voor deze bundel schreef zij een verhaal over een Duits jongetje die de Führer mag ontmoeten aan het einde van de oorlog.