Parijs, maart 1687
Regen sloeg als tromgeroffel tegen de ruiten van het huis aan de Rue de la Madeleine. Het licht in de slaapkamer van Jean Baptiste Lully werd versplinterd door zij die zich aan zijn sterfbed verzameld hadden. Degene naar wie hij het meest verlangde was er niet. ‘Louis,’ fluisterde Jean smachtend.
Hij voelde de slanke vingers van zijn vrouw door zijn haren strijken. ‘De majesteit is nog niet in de gelegenheid geweest om je te bezoeken, mijn liefste.’
Jean perste zijn lippen op elkaar. De pijn was haast ondraaglijk. Een laatste vaarwel, dat was alles wat hij wenste voor het slotakkoord werd gespeeld. Vierendertig jaar geleden had de koning zijn hart veroverd. Als hij zijn ogen sloot dansten ze nog immer de passen van het Ballet Royal de la Nuit.
Jean nam de grote zaal van Petit-Bourbon in zich op. Het reeds aanwezige publiek ging aan hem voorbij. Hij bestudeerde de marmeren vloer die de muziek van het Ballet Royal de la Nuit zou weerkaatsen tot de zaal gonsde van de energie. Zijn hart bonkte van opwinding. Dit was waar hij van had gedroomd.
Terwijl zijn oren zich concentreerden op de muzikanten die hun instrumenten stemden, keek Jean over zijn schouder. Hij werd omringd door markiezen en graven die nerveus de onzichtbare plooien in hun kostuums probeerden glad te strijken. De meesten van hen zouden waarschijnlijk een week op het slagveld verkiezen boven een minuut op het toneel. Geen van de hovelingen had het echter aangedurfd om voor zijn rol te bedanken, terwijl iedereen wist dat de jonge koning Louis met niets dan perfectie genoegen nam.
Als Italiaan van eenvoudige komaf zou Jean ook nerveus moeten zijn, maar hij wist dat hij de koning niet zou mishagen. Zijn ziel werd gedirigeerd door de muziek. Vanavond zouden zijn passen begeleid worden door de beste muzikanten van het land. Hij kon niet wachten om zich aan hen over te geven.
Jean schudde zijn hoofd. Koortsachtig probeerde hij het gesprek op te vangen tussen twee markiezen wier namen hem ontschoten waren. Hij was het advies van zijn beschermvrouwe niet vergeten: ‘Jean, je toekomst wordt niet op het podium maar achter de coulissen geschreven.’ Maar hoe moest hij, zoon van een molenaar uit Florence, de aandacht trekken van mannen met wie hij niets gemeen had?
Vooraan, bij het podium, ging de hand van de leider van het ballet omhoog. De stemmen verstomden. Jean sloot zijn ogen en concentreerde zich. In zijn gedachten doorliep hij de passen die hij over luttele momenten zou dansen op die ontzagwekkende muziek. Naast hem trok een van de toneelassistenten aan een touw. Jean hoorde aan de andere kant van het podiumdoek de gordijnen openschuiven. De koning schuifelde naar voren. Zijn enorme goudkleurige pruik ving het licht van de olielampen. Een luid applaus vulde de zaal toen Louis zich aan het publiek toonde.
De eerste noten van het Ballet Royal de la Nuit daverden door het theater. Jeans handen waren klam van het zweet. Opgewonden wrong hij zich langs de andere dansers. Hij nam plaats achter de graaf De Canaple, een man met een ontzagwekkend postuur gehuld in jagerskostuum. Jean, die de muziek voelde alsof hij haar zelf speelde, gaf de heer in gedachten een teken dat hij het podium moest betreden.
Minstens twee tellen te laat haastte de graaf zich naar voren. De boog die hij over zijn schouder droeg, stootte tegen de olielantaarn die het podiumdoek verlichtte. De lantaarn sloeg tegen de grond. Het glas brak.
In een impuls dook Jean op de vlammen die aan het theaterdoek likten. Met zijn mantel probeerde hij ze te verstikken. Voor het vuur zich verder kon verspreiden, kwam een toneelassistent met twee emmers water aangesneld. Samen smoorden ze de vlammen.
Ondertussen verborg een van de markiezen de dreigende catastrofe achter de gordijnen. Zijn ogen waren groot van angst. Was dat vanwege de brand of vreesde hij de toorn van de koning?
De laatste sintels werden gedoofd. Jean staarde hijgend naar zijn vingers. Ze zagen zwart van het roet. Op zijn duim zat een blaar zo groot als de stemschroef van zijn viool. De pijn trok door naar zijn pols. Een van de assistenten nam hem mee om zijn wonden te verzorgen. De molenaarszoon wierp nog een laatste blik op zijn mantel. Jeans adem stokte; zijn herderskostuum was geruïneerd.
Terwijl de assistent Jeans hand verbond, daverde een luid gevloek langs de coulissen. Plotseling verscheen de koning, slank als een strijkstok en zeker twee koppen kleiner dan Jean. Verscholen onder een dikke laag poeder ontwaarde Jean de eerste baardgroei van de jonge heerser. Louis wierp een vurige blik op zijn onderdanen. ‘Ik meende mij te bevinden tussen de dapperste en machtigste mannen van het koninkrijk, maar de moedigste onder jullie blijkt een dienaar. Jullie moeten je schamen!’ riep hij woedend.
De edellieden tuurden beschaamd naar de vloerplanken.
Louis’ ogen fonkelden van nijd. Hij wees dreigend naar de graaf die deze beroering had veroorzaakt. In plaats van hem het ongeluk te verwijten riep hij echter: ‘Canaple! Je was twee tellen te laat.’
Jean hield zijn adem in. Zijn hele leven had hij zich een buitenstaander gevoeld. Zelfs de zangmeester van zijn beschermvrouwe had Jeans nietsontziende hartstocht voor de muziek niet begrepen. Maar in de ogen van de koning zag Jean dezelfde genadeloze passie.
Louis keek zijn onderdanen streng aan. ‘Heren, fatsoeneer uzelf. We beginnen opnieuw.’
Alsof een klaroenstoot de strijd had ingeluid, ontwaakten de dansers en hun assistenten uit hun verstarring. Ze haastten zich langs de coulissen om het podium presentabel te maken.
Jean zag hoe de koning op hem af liep. Nerveus probeerde hij zich een houding aan te meten. De koning keek hem aan, maar het voelde alsof die dwars door hem heen keek.
‘Kun je dansen?’ vroeg Louis zakelijk.
‘Altijd, majesteit.’
Een zweem van tevredenheid gleed langs de mondhoeken van de koning.
‘Majesteit,’ zei Jean bedeesd, vrezend de koning te mishagen. ‘Ik koester geen groter verlangen dan vanavond het podium te betreden, maar …’ Jean wees naar zijn geblakerde mantel. ‘Het zou een schande zijn om me hierin aan het publiek te tonen.’
De koning wierp een blik op Jeans geruïneerde kostuum. Zijn gezicht betrok. ‘U heeft gelijk, heer …’
‘Jean Lully, majesteit.’
De koning keek om zich heen, geïrriteerd alsof een mug hem belaagde. Zijn oog viel op een van de markiezen. ‘Geef Jean je mantel,’ beval hij zonder omhaal, ‘en maak dat je wegkomt.’
Luttele momenten later schoven de gordijnen open. Het applaus zinderde door de zaal. Dit was het moment waar Jean naar had verlangd. Louis XIV stapte het podium op, met aan zijn zijde de molenaarszoon uit Florence. De muziek vloeide door de zaal. Vol overgave danste Jean zijn eerste passen op het ballet van de koning.
Na het Ballet Royal de la Nuit had de koning Jean aan het hof ontboden. Hun samenzijn voelde direct als een duet dat ze al jaren speelden. Dagen brachten ze door met niets dan de muziek. Terwijl de jonge koning zijn gitaar bespeelde en Jean zijn viool tot haar reinste klanken bewoog, tikten hun voeten dezelfde maat.
Sindsdien waren er dertig jaren verstreken. De koning had Jean aangesteld als hofcomponist – tien opera’s, tien komische balletten, en achtentwintig hofballetten waren het resultaat. Louis was aanwezig geweest bij iedere première, maar het meest genoot Jean van de maanden die daaraan voorafgingen. In Louis’ vertrekken bespraken ze ieder stuk tot in het kleinste detail, vaak tot op achtsten van seconden. Als hij goedmoedig met de koning over de muziek mocht redetwisten, was Jean intens gelukkig.
Jarenlang zwierde Louis zo door de balzaal van Jeans ziel. De koning ontlokte hem zijn mooiste melodieën en bewoog hem tot de bevalligste dansen.
Al snel had Jean ook zijn hart aan Louis verloren. In het duet van de liefde klonk echter slechts één instrument. Het hart van de koning was onbereikbaar gebleven.
Jean tekende vertwijfeld een extra Bes-noot in de tweede akte van Amadis, zijn nieuwe opera.
‘Monsieur.’
Jeans kamerheer wist dat hij niet gestoord wenste te worden. Geërgerd keek Jean op van zijn partituur. Amadis’schoonheid hield zich vooralsnog schuil tussen de lijnen van het notenpapier.
‘Koning…’
Voor zijn bediende zijn aankondiging kon voltooien, stormde Louis de werkkamer binnen: ‘Jean!’
Verheugd door het onaangekondigde bezoek van de koning sprong Jean op. Plots zong de melodie van Amadis door zijn gedachten. Ze bleek nog bevalliger dan hij had durven dromen. Een luttel moment sloot Jean zijn ogen om zich de noten in te prenten. Toen hij ze opende, zag hij de pijn op het gezicht van zijn geliefde. Jeans adem stokte. De muziek was hij terstond vergeten.
‘Mijn echtgenote Marie-Thérèse, ze …’ Louis’ stem haperde, ‘is gestorven.’ De majesteit huilde als een kind.
Impulsief trok Jean de koning tegen zijn borst. Koningstranen doorweekten zijn vest. Nimmer was Louis zo dichtbij geweest. Jeans hart juichte en huilde tegelijk.
Voor Jean hun omhelzing in zijn diepste herinneringen kon sluiten, wurmde de koning zich los. Een ogenblik staarden de koning en de hofcomponist elkaar beduusd aan. Louis schudde zijn hoofd en viel terug op de afstandelijke omgangsvormen die aan het hof geëerbiedigd dienden te worden.
Nooit eerder had de etiquette zo’n kille barrière tussen hen gevormd. Het voelde voor Jean alsof zijn dierbaarste bezit hem werd ontnomen, hoewel hij zich tot op dat moment nimmer werkelijk had beseft hoe bevoorrecht hij was dat Louis überhaupt deel uitmaakte van zijn bestaan.
Louis depte zijn tranen. Alsof het verlies niets voor hem betekende, zei hij: ‘Ik zal Françoise, de favoriete hofdame van mijn echtgenote, de rouwceremonie laten organiseren.’
Jean kreeg een vieze smaak in zijn mond. Françoise de Maintenon wond mannen als zilverdraad om haar vinger en praatte hun vrouwen naar de mond alsof ze dezelfde aria zongen. Hij had haar nooit gemogen. Ze herinnerde hem aan de kijvende wijven uit de armoedigste wijken van Florence. De valste noot aan het Franse hof had haar positie ten koste van anderen verworven.
‘Wil jij …?’ Een laatste maal flikkerde de emotie in Louis’ ogen.
Jean knikte. Natuurlijk zou zijn muziek de koningin vergezellen op haar reis van het aardse naar het eeuwige.
De rouwperiode die de Franse koning op de dood van de koningin liet volgen, had slechts drie dagen geduurd.
Jean betrad de basiliek van Saint-Denis. Het goddelijk licht verspreidde zich door de ruimte via haar eeuwenoude glas-in-loodramen. Zijn muzikanten zaten verdekt opgesteld tussen de zuilen van de kerk. Zijn pupillen hadden sinds de dood van de koningin haast onophoudelijk gerepeteerd, net zolang totdat de muziek hen zo vertrouwd was als ademhalen.
Het koor keek vanaf de orgelgalerij op hem neer. De schalkse glimlach van Brunet, zijn favoriete protegé, deed een onzedige rilling over zijn rug lopen. Jean vermaande zichzelf. Het was een enorme eer om de koningin op haar laatste reis te mogen begeleiden. Hij zou Louis niet beschamen.
De zaal verstomde. Iedereen draaide zich om en staarde naar de koning. Louis schreed door het schip van Saint-Denis. Het verdriet had plaatsgemaakt voor een verheven afstandelijkheid.
Terwijl de koning plaatsnam op zijn zetel, bewonderde Jean diens fijnbesneden gezicht. Louis leek met de jaren niets van zijn schoonheid te verliezen. Het enige dat gerijpt was, was de affectie die Jean voor hem voelde.
Het kuchje van zijn concertmeester bracht Jean terug bij zijn positieven. Hij draaide zich om en hief zijn maatstok. De muzikanten vielen in. De noten voerden alle andere gedachten met zich mee.
Het hoogtepunt van de dodenmis naderde. Brunet riep, aangevuurd door de aanzwellende violen, God aan en smeekte hem niet langer zijn hart tot as te reduceren. De kraakheldere stem van Jeans jonge minnaar daverde door de kerk. De muziek zinderde door Jeans lichaam. Zijn hart knapte bijna uit elkaar van vervoering.
Een beweging in zijn ooghoek verstoorde de voldoening die bezit van hem nam. Françoise de Maintenon boog zich voorover en fluisterde Louis iets in het oor. Haar verliefde blik had de magie verbroken.
Louis was na de uitvaart als een blok gevallen voor Françoises maniertjes. Nauwelijks twee maanden later waren ze in het geheim getrouwd.
Menig edelman had sindsdien zijn vertrekken in het paleis van Versailles moeten ontruimen. Als een instrumentenmaker boog Françoise het hof naar haar hand.
De uren die Jean en de koning gewoonlijk dansend en musicerend doorbrachten, werden sindsdien voortdurend verstoord door de verzoeken van de nieuwe koningin. Eisen die Louis als een jonge hond inwilligde.
Jean voelde dat Françoise hem liever kwijt dan rijk was, maar hij was ervan overtuigd geweest dat niets of niemand de vriendschap tussen hem en de koning kon verbreken. Dat vertrouwen kwam hem duur te staan.
Jarenlang had de koning geklaagd over de geruchten die in de salons de ronde deden. Louis had hem meer dan eens te verstaan gegeven dat Jean de intieme contacten met de jongens uit zijn koor buiten de openbaarheid moest houden. Jean had het niet kunnen helpen. Tevergeefs had hij getracht zijn verlangen naar Louis elders te bevredigen.
Françoise de Maintenon moest Louis’ wrevel hebben aangegrepen om Jean buitenspel te zetten.
Jean stond op het bordes van zijn huis aan de Rue de la Madeleine. De regen doorweekte hem tot op het bot, maar zijn ogen waren gericht op Brunet. Zijn jonge protegé, met wie hij behalve de muziek ook het minnespel had gedeeld, werd door twee broeders uit Jeans huis gesleept. Brunet probeerde zich los te rukken, maar in de armen van de kloosterlingen was hij als een zangvogeltje met geknipte vleugels. Zijn jonge minnaar smeekte om hulp. Jean keek slechts beduusd toe hoe Brunet van hem werd weggerukt.
‘Serpent,’ mompelde de hofcomponist binnensmonds toen Brunet door de broeders in een rijtuig werd geduwd.
Jean sleepte zich terug naar zijn werkkamer en liet zich verslagen op een stoel zakken. De brief, die een van de broeders hem in handen had gedrukt, was als een dolkstoot in het hart.
Louis nam officieel afstand van hem. Dat de koning de brief zelf geschreven had, daar kon geen twijfel over bestaan. Louis’ hanenpoten herkende hij uit duizenden, maar Jean was er heilig van overtuigd dat die sloerie van Maintenon hem de woorden had ingefluisterd.
Jean verfrommelde de brief en staarde naar de partituur van zijn Amadis. Hij zou de genegenheid van Louis terugwinnen, op de enige manier die hij kende: via de muziek. Eens zou hij weer dansen met de koning.
Maandenlang had hij haast onophoudelijk gewerkt aan Amadis. Het ridderlijke thema was Louis op het lijf geschreven. De muziek was vurig en Jean wist dat de teksten de koning zouden behagen. Vlak voor hun breuk had Jean de monoloog van de tweede akte aan Louis voorgedragen. De koning was er zo door ontroerd geraakt, dat Jean niet had durven bekennen dat hij de hartenkreet zelf geschreven had.
Bij geen van zijn vorige opera’s had Jean zo naar de première uitgekeken. Zijn muzikanten hadden reeds plaatsgenomen. De dansers stonden klaar achter de coulissen. Jean slikte zijn zenuwen weg en betrad het podium. Het applaus daverde over hem heen, maar hij zag slechts de onbezette zetel van de koning. Ze was als een gapend gat dat alle energie uit het theater opslokte.
Hij vermande zichzelf. De koning moest verplichtingen hebben die zijn onmiddellijke aandacht vereisten, want hij zou Jeans nieuwste opera niet zonder enig bericht aan zich voorbij laten gaan.
Jean hief zijn maatstok.
Het orkest zette in. De noten gleden zonder overtuiging door het theater.
Na vrijwel iedere maat keek Jean over zijn schouder. Hij maande zijn muzikanten tot kalmte, zelfs als de partituur hen aanvuurde om het tempo op te voeren. Zijn oren waren gespitst op de krakende scharnieren van de toegangsdeuren, op de plotselinge stilte die inviel als iedereen zijn adem inhield omdat de koning de zaal betrad. Maar het enige dat Jean hoorde was de laatste noot van zijn mooiste opera. Ze luidde een grotere leegte in dan hij ooit had ervaren. Louis had de première van Amadis aan zich voorbij laten gaan.
Sindsdien had de koning hem ontweken. Telkens als Jean zich aan het hof liet aandienen, wilde Louis hem niet ontvangen. Zijn brieven, die zijn hartstocht nauwelijks wisten te verhullen, bleven onbeantwoord. Het enige dat Jean resteerde waren de herinneringen aan hun uren dansend door Versailles. Maar zonder Louis’ aanwezigheid verloren zelfs die hun glans.
Jean schudde zijn hoofd en scherpte zijn ganzenveer. Zijn eigen beslommeringen waren van geen belang. Het gerucht dat Louis een operatie moest ondergaan, was hem via zijn tekstschrijver ter ore gekomen. Het nieuws had hem bijna een hartverzakking bezorgd. Als God besloot zijn mooiste schepsel tot zich te nemen, mocht er geen onmin tussen hen bestaan. Hij boog zich over de brief waar hij al uren op kauwde. Opnieuw kraste hij een van de zinnen door. Met zijn ogen troebel van de tranen herschreef Jean zijn spijtbetuiging.
Jean hield zijn ganzenveer krampachtig boven een onbeschreven vel notenpapier. In zijn hoofd klonken slechts valse noten en haperende melodieën. Louis’ afwezigheid had de muziek uitgedoofd.
Zijn kamerheer klopte op de deur van zijn werkkamer.
Jeans reactie was niets dan een afkeurend gebrom, waarop zijn dienaar de ruimte betrad. Hij bood Jean de correspondentie aan op een zilveren dienblad.
‘Gooi daar maar neer.’ Jean gebaarde naar een bijzettafeltje met oud papier en etensresten.
‘Heer.’
Jean keek ontstemd op naar zijn kamerheer.
Zijn dienaar sloeg zijn ogen neer. Op het dienblad dat hij krampachtig vasthield lag slechts een enkele brief. ‘Het is een brief van het hof, heer.’
Jean griste de brief van het dienblad en vouwde hem open. Hij had al maanden niets meer van Louis vernomen.
In slechts enkele regels verontschuldigde de koning zich voor zijn afwezigheid bij de première van Amadis.
Een enorme opluchting maakte zich van Jean meester. De donkere wolken die zijn hart hadden overschaduwd, verwaaiden met elk woord dat hij tot zich nam.
Na de première, verklaarde de koning, was hij door oude kwetsuren gekweld. Bezoek kon hij niet verdragen. Na zijn operatie hadden zijn artsen hem een onderhoud met zijn hofcomponist ontraden. Ze hadden gevreesd dat Jeans aanwezigheid hem te veel zou uitputten. Louis bezwoer echter dat ze in zijn gedachten samen hadden gedanst, alsof ze nog jonge mannen waren, zelfs toen zijn lijden haast ondraaglijk was geweest.
Jeans hand trilde van ontroering. Zachtjes prevelde hij: ‘Te Deum Lauda. Ik prijs God.’
Vervuld van nieuwe energie riep hij tegen zijn kamerheer: ‘Verzamel de beste musici van Frankrijk en daarbuiten!’
Zijn dienaar keek hem verbaasd aan.
‘We gaan de geslaagde operatie van de koning vieren.’
In de kerk van Feuillantes had zich een gezelschap van honderdvijftig muzikanten verzameld. Het was het grootste orkest dat Jean ooit onder zijn hoede had gehad. Het was de tweede dag van de repetities voor misschien wel het belangrijkste concert van zijn leven. De violisten keken hem vol ernst aan. De blazers hadden de mondstukken reeds tegen hun lippen gezet. Jean hief zijn manshoge maatstok en telde af: ‘Een, twee, drie, vier.’ De houten staf daalde neer op de stenen vloer. De violen en de blazers vielen in. Als een kolkende rivier golfde de muziek door het schip van de kerk toen de nieuwe contratenor God aanriep.
Een leek zou het prachtig hebben gevonden, maar het tempo lag te hoog. Het emotionele karakter ging verloren in de ijver van de musici. Jean bonkte steeds venijniger met zijn maatstok op de grond, maar de jongemannen leken doof voor zijn aanwijzingen.
‘Stop!’
Als een gebroken cavaleriecharge kwam het orkest tot stilstand.
‘Allégro moderáto, connards! Gematigd snel, uilskuikens!’ schreeuwde Jean.
De musici tuurden geschrokken naar hun bladmuziek.
‘Wat jullie doen,’ Jean richtte dreigend zijn maatstok op de muzikanten, ‘moet majestueus zijn en groots als onze geliefde koning. Opnieuw! Een, twee, drie …’ Hij stootte fel met de lange staf op de vloer. Voor de eerste noot klonk, verspreidde zich een vreemd gekraak door de ruimte, vrijwel meteen gevolgd door de ijselijke gil van de hofcomponist.
Beduusd staarden de muzikanten naar Jean, die jammerend door zijn benen zakte.
De concertmeester snelde op hem af en boog zich over hem heen.
De zijden schoen van de grootste componist van Frankrijk was met bloed doordrenkt. Jean had met zijn maatstaf zijn voet doorboord.
Direct na het ongeluk was Jean overgebracht naar zijn huis aan de Rue de la Madeleine. Daar verzorgden de beste artsen van Parijs zijn voet. Geurende schalen met genezende kruiden omringden zijn bed. Zijn liefhebbende vrouw, die hij gedurende hun hele huwelijk had getart met zijn romantische escapades, had zelfs een dokter uit Vlaanderen over laten komen. Maar ook die had met zijn kwalijk riekende smeersels niets uit kunnen richten tegen de zich snel verspreidende infectie.
Het koudvuur had zich inmiddels van zijn voet naar zijn been verspreid. De wond stonk zo erg dat de dokters hun neuzen bedekten voor ze zijn slaapkamer betraden. Wanhopig staarden ze keer op keer onder de dekens, waarna ze zonder een woord tot hem te richten weer vertrokken. Op de gang hoorde Jean hen kibbelen. Daar durfde de dapperste onder hen uit te spreken wat niemand in zijn bijzijn had willen zeggen. Hij stelde voor om Jeans voet te amputeren.
‘Jean.’ Zijn vrouw nam plaats op de rand van zijn bed en kneep in zijn hand. ‘De hofarts van de koning is hier.’
Jean wendde zijn hoofd af. Vannacht, toen de pijn hem de slaap belette, had hij angstig een blik onder de lakens geworpen. Zijn voet was zwart als de nacht.
‘Zal ik hem binnenlaten?’
Jean schudde zijn hoofd. Hij had slechts één verlangen, maar de koning had zijn ziekbed niet bezocht. Krampachtig hield hij zich vast aan Louis’ laatste brief. De koning had net als hij steun gevonden, denkend aan de uren die ze samen hadden doorgebracht. Jean herinnerde zich Louis’ woorden tot in het kleinste detail. Gewoonlijk pende de koning zijn orders neer als zweepslagen, maar deze zinnen waren met de grootste tederheid op papier gezet. Jean huiverde. De eenzaamheid benam hem plots de adem.
‘Ik smeek je, Jean, om hem te ontvangen. Françoise de Maintenon heeft de hofarts persoonlijk opgedragen om je te helpen.’
Als een paukenslag drong het tot Jean door: Louis’ laatste vaarwel was een oorverdovende stilte.
‘Jean?’ Zijn vrouw depte zijn tranen met een zijden zakdoek.
‘Nee,’ fluisterde Jean met gebroken stem. ‘Ik laat mijn voet niet amputeren. Zelfs als onze passen alleen in mijn herinneringen voortleven, zal ik met Louis dansen tot mijn laatste nacht sterft in de dageraad.’