Koninklijke liefde – door Ilse Bockstaele

Parijs, hotel Elysée Palace, 1900
 

‘Voor jou,’ zei hij. Zachtjes, alsof zij breekbaar was, legde hij de broche tussen haar borsten.
‘Wat mooi,’ spinde Caroline tevreden. Ze hield van cadeautjes. Wie niet, natuurlijk. Alleen had ze helemaal niet verwacht dat ze er eentje zou krijgen vandaag. Ze kreeg eigenlijk zelden cadeautjes.Het meisje sprong het bed uit en helemaal naakt bewonderde ze voor de spiegel hoe de broche haar blanke huid kleurde. Het was een prachtige roos, gesneden uit ivoor. Eventjes trok ze een pruillip. Eén van de gigantische flaporen uit het Afrikaanse binnenland had nu een tand minder, of misschien leefde hij zelfs niet meer. Dat was bijzonder jammer voor het dier, maar ze was wel blij dat ze zo een rijke klant getroffen had.

Toen Antoinne haar naar die rijzige man in de beste kamer van het hotel had gestuurd, had hij in haar oor gefluisterd dat ze godverdomme haar best moest doen. Caroline had de geldhonger in zijn ogen gezien toen hij het pakje bankbiljetten aangenomen had. Hoeveel het precies was, wist ze niet, maar het moest heel wat zijn, want ze waren nu al meer dan een uur binnen en Antoinne had nog niet op de deur staan bonzen. Hopelijk zat hij zich ondertussen niet in de bar lazarus te zuipen en al het geld erdoor te jagen. Ze wilde ook wat van de buit. Maar goed, als ze wilde kon ze de broche nog verpatsen en er een aardige som geld aan verdienen.

Ze gluurde in de spiegel naar die vreemde man. Hij zat naakt op het bed. Alleen zijn grote, witte baard die zo mooi in een rechthoek geknipt was, bedekte zijn lichaam. Caroline vroeg zich af of het waar was wat haar vriendinnen over hem vertelden. Zou hij werkelijk niet omkijken naar zijn vrouw die ziek was en ergens lag te sterven? Zou het echt zo zijn dat hij nooit genoeg kreeg van jonge meisjes en dat hij meerdere buitenechtelijke kinderen verwekt had? Het leek haar niet helemaal uit de lucht gegrepen. Hij had verstand van het liefdesspel, dat had ze daarnet wel kunnen merken.

Maar er was meer. Haar vriendinnen zeiden ook dat hij de koning van België was, maar dat kon Caroline moeilijk geloven. Welke koning ging nu openlijk met een prostituée naar bed? Neen, dat kon eenvoudigweg niet waar zijn. Met een fijne glimlach op zijn lippen zat hij naar haar te kijken. Hij kreeg er nog meer rimpels van rond zijn ogen. Hij zag er best schattig uit. Ze draaide zich naar hem om.

‘Tu es très belle,’ fluisterde hij en hij strekte zijn hand naar haar uit.
‘Tu es très vieux,’ zei ze. Onmiddellijk kon ze zich wel voor het hoofd slaan. Wat had ze nu weer gezegd. Op zich was het natuurlijk waar wat ze zei. Zij was zestien. En hij? Waarschijnlijk ergens begin de zestig. Maar dan nog, het was geen goed idee om zoiets tegen klanten te zeggen. Dit zou de eerste keer en vermoedelijk ook de laatste keer zijn dat hij voor haar diensten zou betalen. Ze moest de volgende keer beter nadenken voor ze iets zei. Maar de grote man op het bed lachte.
‘Jij durft,’ zei hij.
Ze haalde haar schouders op. Het was meestal geen kwestie van durven. Het was meer dat het eruit kwam voor ze er erg in had. Ze bedacht dat als hij het dan toch niet erg vond, dat ze dan beter meteen kon doorvragen.

‘Ze zeggen dat u de koning van België bent. Is dat waar?’
Hij lachte nog harder. Antoinne zat nu waarschijnlijk al voor de deur te luistervinken. ‘Je lichaam,’ zei hij altijd, ‘meer niet.’ Hij zou groen van nijd zien als haar dienstverlening aan deze man achter de rug was.
‘Kom hier,’ beval de man op het bed en hij klopte met zijn vlakke hand op de matras naast hem. ‘Ik zal je eens iets vertellen.’
Caroline legde de broche op de commode en trippelde naar het uiteinde van het bed toe om daarvandaan speels als een kat in zijn richting te kruipen. In het voorbijgaan beet ze zachtjes in zijn dikke teen, hapte van het vlees in zijn benen, en likte plagerig over zijn borstkas tot ze in zijn arm lag.

Hij legde zijn wijsvinger op haar borstbeen. ‘Frankrijk,’ zei hij. Zijn vinger reisde over haar borst naar haar rechtertepel en draaide daar een rondje. ‘Spanje.’ Hij gleed naar links en kneedde zachtjes in de andere tepel. ‘Italië.’ Vliegensvlug en vlinderzacht ging zijn vinger naar haar rechteroor en kriebelde haar oorlelletje. In het andere oor fluisterde hij: ‘Groot-Brittannië’. Zijn adem was warm. Caroline giechelde. De vinger zocht nu het kuiltje tussen haar sleutelbeenderen. ‘En ik,’ zei hij.
‘Wat, jij?’ vroeg ze onwetend.
De wijsvinger vloog door de lucht en landde op zijn eigen borstkas en hij antwoordde: ‘Ik ben inderdaad Leopold Lodewijk Filips Maria Victor, koning Leopold II, Koning der Belgen. Ik ben bovendien niet zomaar een koning, maar de enige koning ter wereld die de persoonlijke bezitter van een kolonie is.’ Vanonder zijn opgetrokken wenkbrauwen keek hij haar wat hooghartig aan. Met grote ogen en haar mond lichtjes geopend van verbazing staarde ze hem aan: het was dus waar.

‘En daarom, ma trés belle,’ vervolgde hij, ‘ben ik ook een rijke koning.’
Hij grabbelde een handvol gouden muntstukken uit de tas die hij bij zich had en liet ze haast liefdevol door zijn handen glijden. Nu was ze helemaal overtuigd. Op die gouden munten stond zijn beeltenis en de gelijkenis met de man op het bed was treffend. Ze kende geen enkele andere man met zo’n baard. En, eerlijk is eerlijk, ze had al heel wat mannen ontmoet.

‘En daarom, ma trés belle,’ zei hij, terwijl hij met de munten torentjes op haar buik stapelde, ‘noemen ze mij ook de koning-bouwheer. Ik laat paleizen verfraaien, pleinen en parken aanleggen, kerken en bruggen bouwen.’
Hij tikte tegen het stapeltje munten dat omver viel en overal terecht kwam. Hij glimlachte en verzamelde de munten die tussen haar benen terecht waren gekomen extra langzaam en met veel aandacht.
Ze beet op haar lip en keek hem aan vanonder gefronste wenkbrauwen. Zou ze zich nog een vraag kunnen veroorloven? Misschien dat het kon helpen om haar beste troeven uit te spelen, dacht ze, en ze kromde haar rug een beetje zodat haar borsten parmantig naar boven staken. ‘Ze zeggen dat u een wrede koning bent. Is dat ook waar?’

~

Leopolds adem stokte. Roekeloos was ze, dat kleine ding. Elke andere hoer had hij al lang een oorvijg verkocht. Hij betaalde ze niet om hun mond te roeren. Daarom koos hij ze ook zo jong mogelijk, want die vroegen niet verder. Deze was anders en ze dacht duidelijk dat ze wat meer mocht. Geen idee waar ze die domme gedachte vandaan haalde.
‘Zo, zo, wie heeft je dat verteld?’ vroeg hij.
Ze  ging rechtop zitten, haalde haar schouders op en liet ze nonchalant weer vallen. Haar borsten maakten een sprongetje.
‘Ik hoor wel eens iets.’
Het poppetje was blijkbaar niet van plan iemand te verraden. Loyaliteit, daar hield hij wel van. Al bijna net zoveel als van die naakte borsten van haar.
‘Wat heb je dan gehoord?’ vroeg Leopold. Hij besloot een spelletje met haar te spelen, het spelletje dat hij altijd speelde als het te heet werd onder zijn voeten. Dan stelde hij alleen maar vragen, ook als ze hem iets vroegen. Hij vond het best leuk, want meestal trapten de anderen er domweg in.
‘Dat u de negers in Congo slecht behandelt.’ Ze liet haar stem een beetje dalen. Dat hese geluid vond hij uiterst aantrekkelijk, maar hij mocht zich niet laten afleiden nu.
‘Dat ik wat!’ riep hij uit. Dit moest een grap zijn, dacht Leopold. De negers slecht behandelen. Neen, dat kon niet waar zijn, gewoonweg omdat je een neger niet slecht kon behandelen. Het grappigste dat hij ooit had gehoord, was dat negers bang waren van de Tseetseevlieg. Die vlieg, zeiden ze, die bracht de slaapziekte mee. Dat was echt de waanzinnigste uitleg die hij ooit gehoord had. Negers waren van nature gewoon lui. Dat van die vliegen was onzin! En dus zat er niet veel anders op dan negers tot werken aan te sporen met de enige middelen die ze begrepen en dat waren stokslagen.

‘Dat u de negers slecht behandelt,’ herhaalde ze, alsof ze dacht dat hij niet goed begrepen had wat ze gezegd had. Hij was misschien een oude man aan het worden, maar doof was hij nog niet. Ze legde haar hoofd een beetje schuin alsof ze op een antwoord zat te wachten. Het was een uitzonderlijk mooi hoofd, vond Leopold.
‘Stel dat het waar zou zijn, wat zou het dan?’ vroeg Leopold. Met ijzeren hand deed zijn Force Publique het nodige om de rubberquota omhoog te drijven. De gombomen lieten als lekkende kranen het goedje naar buiten stromen. Iemand moest het toch opvangen. Er werden autobanden voor zijn geliefde Ford van gemaakt. En handschoenen, waarmee het werkvolk de vuile klusjes kon opknappen. En tennisballen, want zijn vrienden op het paleis speelden graag een partijtje. Ja, dat rubber deed zijn populariteit ferm stijgen. En daarom moest er had gewerkt worden. Wie dat niet begreep, werd een hand afgehakt. En wat de vrouwen betrof had hij gehoord dat ze sidderend en bevend zichzelf probeerden te beschermen als zijn leger langskwam. Maar het was toch maar normaal dat zijn mannen zin hadden in een vrouw als ze zo lang afgezonderd zaten op een ver continent. Daarover moesten ze niet flauw gaan doen.

‘Stoute jongens krijgen billenkoek,’ zei ze met dat allerbeminnelijkste mondje van haar. Leopold moest zich bedwingen om haar niet hier en nu de mond te snoeren door haar met kussen te overladen. Dit meisje maakte echt de meest gekke gevoelens in hem wakker.
Van haar wilde hij wel eens billenkoek krijgen, maar hij verdiende het niet dat hij van zijn volk billenkoek zou krijgen. Zij zouden hem herinneren als de koning die van dit miezerige kleine staatje, dat zijn vader hem had nagelaten, een echt land had gemaakt. Ze zouden naar hem opkijken. Ze zouden zijn waarde voor deze natie respecteren. Ze zouden hem zien. Dat was iets wat zijn vader nooit had gedaan. Alles wat Leopold ooit had gedaan, had zijn vader met misprijzen bekeken. Zijn hele leven had zijn vader naar hem gekeken alsof hij een afwijking der natuur was. Neen, daarmee was het gedaan.
Leopold voelde hoe hij zijn vuist dichtkneep bij de gedachte aan zijn vader. Alsof hij wilde slaan, heel hard wilde slaan om eindelijk de aandacht te krijgen die hij verdiende.

‘Très belle, zou jij er wakker van liggen?’ vroeg hij. Waar kwam die vraag vandaan? Het was een vraag, dat wel. Hij had nog niets prijsgegeven aan haar en was het spel nog steeds aan het winnen, maar waar haalde hij het vandaan om waarde te hechten aan haar mening?
‘Très vieux,’ zei ze met een giechel, ‘zelfs als het waar zou zijn, dan zou je nog steeds mijn schatje zijn.’ De vuist ontspande zich.
Ze wierp hem een luchtkusje toe. Haar mond was een tuitje, een rondje, een o-tje. Hij werd er bijna duizelig van.

‘Maar ik ben er niet zeker van dat iedereen er zo over zou denken, stoute koning.’ Ze zwaaide met haar vinger, als een gespeeld boze moeder. Net zoals zijn eigen moeder dat ook gedaan zou hebben. Van haar mocht Leopold zowat alles. Ze was te zwak om hem ook maar iets te verbieden. En door zijn slechte been had ze hem eigenlijk zijn hele leven verzorgd. Ach, ze verafgoodde hem zowat. Jammer dat ze zo vroeg gestorven was. Zijn moeder, zijn lieve moeder die de goedheid zelve was, neen, zij zou het afkeuren. Zij zou nooit goedkeuren wat er in Congo gebeurde. Leopold voelde zich week worden. Bij de gedachte aan zijn moeder opende de vuist zich helemaal. De hand ging liggen in een open kommetje en als vanzelf liet Caroline die van haar erin glijden. Ze gaf een zacht kneepje dat bemoedigend aanvoelde.

Hij moest maar eens komaf maken met al dat bloedvergieten. Hij zou het zo verwoorden aan zijn secretaris-generaal: ‘Die wreedheden moeten ophouden, of ik trek me terug uit Congo. Ik zal me noch door bloed, noch door modder laten besmeuren en dat verwerpelijke gedrag moet stoppen.’ Zo, dat klonk best goed, al zei hij het zelf.
Een klop op de deur wekte hem uit zijn gedachten. Het mooie meisje stond op, lachte naar hem en deed een wat onhandige reverence. ‘Sire,’ zei ze, ‘ik moet gaan. Uw tijd zit erop.’
Hij knikte naar haar en net voor ze zich aankleedde, kuste hij haar nog een laatste keer op de mond. Wat was het goed dat hij haar had leren kennen. Hij twijfelde er niet aan dat hij haar later nog zou terugzien. Leopold ging zitten aan de schrijftafel, nog naakt, en schreef de zinnen die hij in gedachten had op papier. Dat was hij zijn moeder wel verschuldigd.

~

Koning Leopold schonk zichzelf een glas wijn in. Dat had hij wel verdiend. Hij doorlas de brief nog een keer en zuchtte. Hij werd oud. Het moest een moment van zwakte geweest zijn. Hij verfrommelde het papier en keilde het tegen de grond.

 

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.