De laatste dagen van een god – door Hay van den Munckhof

Rome, september 96

Genietend van de herfstzon laat ik mijn hoofd tegen de wand van de herberg rusten. Net als ik wegdoezel, klinkt luid wielgeratel uit de richting van het Forum Romanum. Zwaarbewapende ruiters begeleiden een kolonne. In de voorste karren zitten geketende mannen, waarschijnlijk op weg naar een gladiatorschool of de slavenmarkt. Ik gaap en sluit opnieuw mijn ogen. Een por in mijn zij… ‘Arolus, kijk eens! Er komt daar iets aan dat veel te mooi is om in een bordeel te eindigen.’

Neef Crassus fluit zo hard dat mijn oren tuiten. Het waarom wordt mij snel duidelijk. In de laatste kar zitten drie vrouwen in smetteloos witte tunieken. De middelste, zo te zien de jongste, is een zwartharige schoonheid met overdadige krullen. Haar trotse houding en onverschrokken blik maken een onuitwisbare indruk op mij. De adem stokt me in de keel als de kar ons passeert en ik haar donkere ogen en fijne gelaatstrekken goed in mij op kan nemen. Moeizaam produceer ik een glimlach. Crassus laat zich een schunnigheid ontvallen waarvan een doorgewinterde hoer nog zou blozen. Met een ruk draait het meisje haar hoofd. Ze werpt een vernietigende blik in mijn richting en keert ons dan de rug toe.

Verbluft kijk ik de kolonne na. Dan pas besef ik voor wie het meisje mij aanzag. Crassus barst in lachen uit. Spottend kijk hij mij aan.
´Ik ga haar meteen op de slavenmarkt zoeken. Weerspannige types houden het leven spannend. Als ik met haar klaar ben, mag jij haar hebben. Met jouw lege beurs zul je wel geen bezwaar hebben tegen een tweedehandsje, Arolus.´
Crassus grijnst. Ik haal mijn schouders op en probeer mijn walging niet te laten blijken. In een royale bui betaalt Crassus voor ons beiden de wijn. Daarna verdwijnt hij in de richting van de slavenmarkt.


Op weg naar oom Callus’ villa op de Palatijnse heuvel zit het mij nog altijd dwars dat het meisje mij voor een lompe wellusteling aanzag. Ik word boos op mijzelf. Waar maak ik mij eigenlijk druk over? Vader heeft mij niet naar het huis van mijn oom gezonden om een voorbeeld aan neef Crassus te nemen, maar om te studeren. Helaas dwingt geldgebrek vader om een beroep te doen op zijn broer. Daarom ben ik nu afhankelijk van de Griekse retoricaleraar die Callus Antonius voor Crassus heeft gekocht. Crassus’ brein is echter dusdanig aangetast door de wijn dat alleen ik van oom Callus’ investering profiteer. Het is ook niet de juiste tijd om weekhartig te zijn. Onder het schrikbewind van Domitianus is niemand zijn leven zeker, behalve meelopers zoals oom Crassus. Hoe rijker een familie is, hoe groter de kans om van hoogverraad beschuldigd te worden. Ik schud mijn hoofd en doe mijn best om die gedachten uit mijn hoofd te krijgen.

De volgende middag lees ik op een zonnig plekje in het atrium een boekrol van Plinius de Jongere, waarin hij beschrijft hoe zijn oudere naamgenoot landt bij de vuur brakende Vesuvius. Net als Plinius de dag in inktzwarte duisternis ziet verkeren, valt een schaduw over mijn gezicht.
Mijn hart slaat over. De boekrol glipt uit mijn handen en belandt op de grond. Ik kijk op. Abiola, onze Nubische slavin, staat naast mij. Mijn nieuwsgierigheid is meteen gewekt. Waarom gedraagt de onverstoorbare Abiola zich zo vreemd? En waarom kijkt ze zo bezorgd?
‘Wat is je boodschap, Abiola?’ vraag ik.
Abiola haalt een keer diep adem. ‘Vergeef mij, heer Arolus, ik mag u eigenlijk niet uit eigen beweging benaderen, maar het kan niet anders. U bent de enige die ons misschien kan helpen.’Ik vergeet de boekrol en kom overeind. ‘Wie bedoel je met ons?’
Uit Abiola’s blik spreekt regelrechte doodsangst. ‘Alle slaven en slavinnen van dit huis, heer,’ antwoordt ze. ‘Ik ben bang dat wij allemaal zullen sterven.’
‘Dat kan ik me nauwelijks voorstellen,’ zeg ik. ‘Callus is een strenge meester, maar hij is zuinig op zijn slaven.’

Abiola haalt diep adem. ‘Het komt door de slavin die Crassus heeft gekocht,’ zegt ze.  Ze dempt haar stem en kijkt schichtig om zich heen.
Mijn huid tintelt plotseling. ‘Is ze jong en heeft ze donkere krullen?’
Verbluft kijkt Abiola mij aan. ‘Ja,’ zegt ze, ‘hoe weet u dat?’ Meteen slaat ze een hand voor haar mond. ‘Vergeef mij die onbeschaamde vraag, heer.’
‘Geeft niets,’ reageer ik ongeduldig. ‘Vertel verder.’
‘Crassus bracht haar zelf naar het slavenverblijf. Hij zei dat hij haar vannacht nog zou laten halen. Nadat hij ging, verzekerde het meisje ons dat ze Crassus zou doden als hij haar ook maar met een vinger zou aanraken’
‘Heeft Crassus haar nog niet laten halen.’
Abiola schudt haar hoofd. ‘Nee, heer. Ik denk dat hij te veel wijn heeft gedronken.’
‘Hoe heet het meisje?’
‘Camilia.’
‘Hebben jullie haar verteld wat er gebeurt als zij Crassus doodt? Weet zij dat niet alleen zijzelf, maar alle slaven en slavinnen dan gefolterd en gedood worden?’
‘Ja, heer, dat zeiden wij meteen. Maar Camilia reageerde niet. Ze negeerde ons en staarde alleen maar voor zich uit. Ik denk niet dat ze naar ons zal luisteren.’
‘Haal haar.’
Abiola buigt en haast zich naar binnen.

Pas nu besef ik hoe moedig Abiola is. Ze riskeerde haar leven door de nacht werkeloos voorbij te laten gaan, terwijl zij de woorden van Camilia ook meteen aan Callus over had kunnen brengen. Wat zij vreesde, had al werkelijkheid kunnen zijn…

Abiola komt opnieuw naar mij toe, deze keer met het meisje. Camilia oogt net zo vastberaden als gisteren, maar haar houding is verder totaal anders. Ze buigt zelfs even als ze voor mij staat. Ik kijk Abiola aan. Die begrijpt de hint en verdwijnt.

‘Ik ben Camilia Quintillianus,’ zegt het meisje, ‘en ik vraag je om mij te vergeven. Nadat Crassus mij kocht, vertelde hij dat hij mij bespotte en dat jij er niets mee te maken had. Blijkbaar vond hij dat erg grappig.’
Camilia is zo heel dichtbij nóg mooier. Zij ruikt bepaald niet als een slavin, maar als wat zij is, de dochter van een van de rijkste Romeinse patriciërs. Zou Quintillianus al terechtgesteld zijn? Ik durf het niet te vragen.
‘Weet je waarom ik je liet halen?’
Ze kijkt mij strak aan en schudt haar hoofd. Haar zwarte lokken dansen mee.
‘Het gaat om wat je over Crassus zei.’
Camilia barst uit. ‘Ik snijd hem de strot af als hij mij aanraakt. Mocht er nog iemand van mijn familie leven, dan kan ik hen nooit meer onder ogen komen als dat zwijn doet wat hij van plan is.’
Nu weet ik het zeker. Camilia zal hem doden. En Crassus gaat haar die kans geven. Hij is te stom om het gevaar te zien, gewend als hij is aan gewillige slavinnen die hem met geurige oliën masseren en vervolgens alles doen wat hij maar wil. Als een varken zal hij gekeeld worden.

Die wetenschap treft mij als een mokerslag, niet vanwege Crassus, maar omdat ik voor een onmogelijke keuze sta. Als ik doe wat ik moet doen, kost dat Camilia haar leven. Dat nooit! Maar wat dan?
‘Weet je wat er gebeurt als je Crassus doodt of verwondt?’
Camilia verstart en kijkt mij met grote ogen aan. ‘Moet ik Crassus dan maar laten begaan? Dan sterf ik nog liever. Ik ben geen hoer.’

Ik schud mijn hoofd en pijnig intussen mijn hersenen om een uitweg te vinden. Een vlucht? Bijna onmogelijk. Callus’ villa wordt streng bewaakt.
Dan, in een flits, herinner ik mij Crassus’ belofte dat ik het meisje mag troosten als hij met haar klaar is. Hoe kan ik immers weten dat Crassus haar nog niet bezeten heeft? Mijn verstand zegt mij dat ik ook mijzelf in groot gevaar breng als ik Crassus’ terloopse opmerking zo letterlijk opvat. En Camilia? Als mijn plan werkt, betekent het voor haar waarschijnlijk enkel een nacht respijt.
Camilia kijkt mij zwijgend aan. Ze hoeft niets te zeggen. Haar ogen vertellen alles. Ze legt haar lot in mijn handen. Dat geeft de doorslag. Die ene nacht is duizendmaal beter dan niets. Wat daarna gebeurt, ligt in de handen van de goden.
‘Luister goed, Camilia,’ zeg ik…

Na zonsondergang wordt er geklopt. Het is Abiola met een lijkbleke Camilia. Doodstil staat ze voor de deur van mijn slaapvertrek naar de drempel te staren.
Camilia’s ingehouden adem ontsnapt in een onbeheerste snik. Ik gebaar dat ze naar binnen moet komen. Snel sluit ik de deur achter haar.

‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zeg ik. ‘Nooit heb ik een meisje zonder haar toestemming aangeraakt, zelfs niet als het een slavin was.’
Ik loop naar de wand, waar ergens mijn enige mes hangt.
‘Hier. Als ik mijn woord breek, mag je doen wat je voor Crassus in gedachten had. Je zult stevig door moeten zagen. Het is lang niet gebruikt en nogal bot.’
Camilia staart naar het mes.
‘Dat heb ik niet nodig,’ zegt ze. ‘Ik geloof je.’
‘Mooi,’ zeg ik. ‘Je kunt het bewijzen door rustig naast mij te gaan slapen.’
Eindelijk breekt een glimlach door op haar gezicht. ‘Dat ga ik zeker doen,’ zegt ze. ‘De vorige nacht heb ik geen oog dichtgedaan.’
Even later hoor ik Camila’s rustige ademhaling heel vlakbij. Zelf heb ik de vorige nacht prima geslapen. Nu niet. Nog lang blijf ik naar haar donkere lokken kijken en naar de langzaam vervagende lijn van haar schouder. Pas als het aardedonker is, vat ook ik de slaap.

Als ik ontwaak, hoor ik geen ademhaling. Met een ruk kom ik overeind. Verwilderd kijk ik rond. Camilia is weg! Haastig kleed ik mij aan en open de deur.
Mannen slepen twee lichamen door het atrium. Camilia? Abiola? Meteen wens ik mijzelf ook dood.

Als mijn ogen gewend zijn aan het daglicht, zie ik dat de mannen zwaarbewapende pretorianen zijn. De lijken die een helrood bloedspoor over de tegels trekken, zijn die van Callus en Crassus. Waarom hebben ze hen gedood?
Tijd om over een antwoord na te denken krijg ik niet. De pretorianen komen op mij af en leiden mij naar het woonvertrek van Crassus. Daar staat een officier. Naast hem zit Camilia.
‘Arolus, vannacht hebben de pretorianen Domitianus gedood,’ roept ze. ‘Vader is al vrij. We krijgen snel een nieuwe keizer.’
Ik staar haar aan.
‘Waarom was je ineens weg?’
‘Ik wilde niet dat Crassus zich op jou zou wreken als hij van mijn verdwijning hoorde. Ze mochten mij niet bij jou vinden. De pretorianen kwamen precies op het moment dat ik het atrium overstak. Net op tijd kon ik hen uitleggen waarom ze jouw leven moesten sparen. De goden zijn ons genadig geweest.’
Ik sta te trillen op mijn benen. ‘Mag ik naast je zitten?’ vraag ik.
Camilia straalt. ‘Graag,’ zegt ze.

Volg Historische Verhalen dan op FacebookTwitter en Instagram, of schrijf je in voor de nieuwsbrief.