Prinses Paulientje – door Paul Christiaan Smis

Den Haag, 1880

‘Dus u bent de nieuwe min voor prinses Paulientje?’

De nasale stem van de hofdame schalde door de hal. Met korte pasjes haastte ze zich door de ruimte. Haar puntschoentjes klikklakten op de vloertegels; een staccato dat de anders zo voorname rust deed trillen van nervositeit. Ze hield stil op twee meter afstand van een stevig gebouwde, jonge vrouw, die vlakbij de deur naar de bediendeningang stond te wachten. De vrouw was gekleed in een donkerbruine baaien rok. Een grof geweven omslagdoek bedekte haar iets te krappe keursje. Ze droeg een baby op de arm. Naast haar op de grond lag een oud reisvalies.

De hofdame nam de vrouw tegenover haar van hoofd tot voeten op.
‘Uw naam is me even ontschoten.’
De min opende haar mond om zich bekend te maken, maar de freule hief de hand op om haar tot zwijgen te manen. Met haar andere hand grabbelde ze in een stoffen schoudertasje. Ze haalde er een opschrijfboekje uit. ‘Ah, ik zie het al: Geertruida.’

Haastig en met trillende vingers bladerde de edelvrouw in haar carnet om te zien of ze nog meer bijzonderheden kon vinden. Toen dat niet zo bleek te zijn, klapte ze het boekje dicht. Ze keek naar de zuigeling die de min op de arm droeg. Met een onbestemd wapperend gebaar van haar hand wees ze naar het kind en vroeg: ‘En dat is?’
‘Dit is Beppie,’ antwoordde de min. ‘Eigenlijk heet ze Elisabeth, maar wij zeggen Beppie. En ik heet inderdaad Geertruida, maar iedereen noemt me…’
‘Ja, ja, ja,’ viel de hofdame in haar in de rede.
‘…Trui,’ maakte de jonge vrouw haar zin af, ‘iedereen noemt me Trui.’
‘Hmm, ik noem u Geertruida, daar zult u het mee moeten doen. Hier op paleis Noordeinde zijn we niet zo gesteld op familiariteit, dat begrijpt u hoop ik?’
Trui rechtte haar rug, verschikte de baby wat op haar arm en keek de jonkvrouw aan. Haar felblauwe ogen flitsten. Ze liet haar stem een paar tonen dalen en herhaalde: ‘geen familiariteit.’
De jonkvrouw had inmiddels haar opschrijfboekje weggeborgen. Ze veegde gedachteloos haar vochtige handpalmen langs haar nauwsluitende jak.
‘Wilt u mij volgen naar de kinderkamer, dan maak ik u wegwijs in uw werkzaamheden.’ Met een korte beweging draaide ze zich om en klikklakte weg, een vermoeden van Coudray parfum achterlatend.

Trui volgde haar. Lopend door de paleisgangen nam ze alles belangstellend in zich op, de ruime hal, de marmerachtige pilaren, het stucwerk aan het plafond. Glimlachend zag ze hoe de rode loper op de trap keurig werd afgestoft door de sleep aan de mosgroene rok van de edelvrouw voor haar.
‘Mijn naam is Henriëtte Petronella Carolina, jonkvrouwe van Scharwoude thoe Coggelant. U mag wel freule zeggen,’ deelde de hofdame mee tijdens de wandeling door de lange gangen. Over haar schouder naar Trui kijkend, voegde ze eraan toe: ‘Ik assisteer de surintendante van prinses Paulientje. U moet begrijpen, juffrouw Geertruida, dat het vandaag een enorme warboel is, hier aan het hof. Het is mijn eerste dag in het paleis en niemand zit op de plaats die ik verwacht. Ik moet helemaal mijn eigen weg vinden en… Zeg, luistert u eigenlijk wel?

Trui was na het woord ‘surintendante’, het spoor van de conversatie bijster geraakt. Ze keek in het gezichtje van de baby op haar arm en fluisterde: ‘Ja Beppie, nu zijn we dus in het paleis. Zo zie je nog eens wat van de wereld, meissie.’

De freule hield stil voor een bewerkte houten deur. Voorzichtig duwde ze de klink naar beneden, kennelijk sliep prinses Paulientje. ‘Komt u binnen,’ zei ze zachtjes, ‘en let op, ik leg u alles maar één keer uit, want ik heb nog meer te doen.’

Trui volgde Henriëtte de kamer in; van ontzag hield ze haar adem in. Natuurlijk was ze wel wat gewend bij de deftige Haagse familie bij wie ze jarenlang in dienst was geweest, maar dit was anders. Ze stond nu in de kamer van prinses Paulientje, het drie maanden oude dochtertje van Koning Willem en koningin Emma.

Het ontging de freule niet dat de min onder de indruk was. Haar eigen onrust bedaarde enigszins en maakte plaats voor trots. Ze liep naar een grote wieg, die midden in de kamer stond. Daar draaide ze zich om en keek naar Trui. Ze trok een zo voornaam mogelijk gezicht en maakte haar ogen zo groot als petitfourschaaltjes. Terwijl ze, met haar wijsvinger naar beneden wijzend, pompende bewegingen met haar arm maakte, fluisterde ze:

‘Mag ik u voorstellen aan hare koninklijke hoogheid Wilhelmina Helena Pauline Maria van Oranje-Nassau, prinses der Nederlanden.’ Ieder woord werd met nadruk uitgesproken, alsof de jonkvrouw zachtjes een gedicht voordroeg. ‘Over enkele tientallen jaren zal ze als koningin Wilhelmina door het leven gaan, maar nu noemt iedereen haar nog prinses Paulientje.’

Trui begreep de importantie van de boodschap. Ze keek eens in de wieg en maakte een onhandig buiginkje. Vanonder haar wenkbrauwen gluurde ze naar de hofdame om te zien of die misschien nog iets ceremonieels van haar verwachtte. Toen dat niet het geval bleek te zijn, nam ze de zuigeling in de wieg wat beter in zich op.

Tja, gewoon een baby, net als mijn eigen kindje, dacht ze. En net als haar eigen Beppie had ook de koninklijke spruit behoefte aan melk. Trui had genoeg. Dat had haar mevrouw ook trots laten weten aan de grootmeester van het hof, toen de vorige min van Paulientje wegens waterpokken naar huis gestuurd was.

Nog steeds op fluistertoon begon freule Henriëtte aan de instructies: ‘U moet weten, juffrouw Geertruida, dat de hele staf rondom het prinsesje is weggezonden, nadat bij een van hen die afschuwelijke wijnpokken waren geconstateerd. Werkelijk iedereen moest vervangen worden – zekerheid voor alles – de min, het kamermeisje, een paar van de meiden en knechts en natuurlijk ook de hofdame van het prinsesje. Daarom ben ik hier nieuw, net als u. Maar, heel anders dan bij u, zijn míjn taken veelomvattend. Volgt u me nog?’

Trui knikte en keek eens rond of ze een plekje kon vinden waar ze Beppie even te rusten kon leggen.
‘Uw taak is het voeden van hare hoogheid. Zodra u dat gedaan heeft, trekt u zich met uw eh… Elisabeth terug in een van de bediendenkamers tot u weer geroepen wordt voor de volgende voeding. Heeft u dat begrepen?’

De deur ging open; een meisje gekleed in een lang wit schort kwam binnen. Ze maakte een kleine reverence voor Henriëtte en zei zachtjes: ‘De grootmeester vraagt naar u; het nieuwe kindermeisje is aangekomen. Of u zich maar terstond in de personeelskamer wilt melden.’

Henriëtte trok even nerveus met haar mond en ademde  diep in. Schichtig keek ze van het kamermeisje naar Trui, alsof ze niet wist wat ze moest doen. Toen hernam ze zich, maar haar stem verraadde haar agitatie: ‘Ja, ja, daar heb je het al. Geen moment rust. Zoals u zelf hoort, juffrouw Geertruida, ik moet onverwijld weg. Blijft u hier even wachten.’

De hofdame draaide zich gehaast naar het meisje met het witte schort, dat net de kamer wilde verlaten. ‘Wacht op mij, ik weet hier heg noch steg. Ik volg u.’

Trui keek de kamer rond. De ruimte was opvallend praktisch ingericht. Op een dressoir stonden wat flesjes en doosjes, die ongetwijfeld bij het verzorgen van prinses Paulientje werden gebruikt. Een tafeltje, vlakbij de wieg, verdween bijna onder een grote stapel katoenen luiers. Het tafelblad liet nog net genoeg ruimte voor een waskom met water. Achter het zwarte gietijzeren haardhek in de schouw brandde een bescheiden vuurtje.

Trui stak een vinger in het water; het was lauwwarm. Precies de goede temperatuur. Kennelijk had iemand, vlak voor Trui en Henriëtte de kamer waren binnengekomen, een bad voor het prinsesje voorbereid. Prinses Paulientje lag vredig te slapen. Ze maakte sabbelgeluidjes en haar handje graaide voor haar gezichtje langs alsof ze daar, al dromend, een speen verwachtte.

De kamer ademde rust en nog iets anders: de lucht van rotte eieren. Trui keek eens naar de baby op haar arm. Ze snoof. Daarna boog ze zich over de wieg van Paulientje. De lucht daar was onbestemd. Voorzichtig sloeg de min het dekentje weg. ‘Aha, nou ruik ik het. Jullie zijn alle twee aan een verschoning toe. Eens even kijken, Beppie, waar kan ik jou nou neerleggen?’

De kamer was niet ingericht op het verzorgen van twee baby’s. Er stond wel een stoel met gecapitonneerde leuningen, maar die kon, als plek om Beppie te verschonen, de goedkeuring van Trui niet wegdragen. Over een van de leuningen was bovendien een doopjurk van kostbaar Brussels kant gedrapeerd.

Ach ja, de doopplechtigheid, mijmerde Trui, die is straks, in de Willemskerk. ‘Daar zijn wij natuurlijk niet voor uitgenodigd, Beppie,’ zei ze zachtjes tegen de zuigeling op haar arm. ‘Ik mag de prinses wel voeden, maar bij de doop mag ik niet aanwezig zijn. Oh nee, en jij ook niet. Dat is niet voor ons soort mensen.’

De jonge moeder schudde haar zwaarmoedige gedachten van zich af en ging aan het werk. Gemakshalve legde ze Beppie maar op een katoenen luier in de wieg van Paulientje. Met enkele handige bewegingen ontdeed Trui beide baby’s van hun vuile kleren. Ze stopte de oogst aan geurende luiers in een waszak naast het tafeltje met de doeken.

Toen de lucht geklaard was, deed de min een stapje naar achter en bekeek het resultaat van haar reinigende arbeid. Peinzend staarde ze naar de naakte lichaampjes. Haar eigen Beppie lag erbij als Hollands welvaren, mollig en krachtig trappend. Paulientje leek wel wat op Beppie. Hetzelfde weerbarstige haar boven een paar verbaasde knikkerogen, dezelfde rode hapwangen. Maar de lichaampjes verschilden.

Strelend haalde Trui de rug van haar wijsvinger over de ribbetjes van het prinsesje. ‘Godsammebeware, wat een mormel. Het is zonde dat ik het zeg,’ stamelde ze. Kritisch bekeek de min het koninklijke scharminkeltje. De roddels van de mensen zijn waar, dacht ze, Die ouwe ziekelijke koning Willem kon natuurlijk geen gezond kind verwekken.’

‘Moet je nou toch eens kijken wat er naast je ligt, Beppie,’ begon Trui tegen haar eigen spruit. Beschuldigend wees ze naar Paulientje. ‘Die wordt later in een korset gehesen en rondgereden in een koets met acht paarden. En jij, jij krijgt een dronken kerel in je bed en een hok vol kinderen om voor te zorgen, in je armoe.’

De verongelijkte moeder wond zich op. ‘Het is niet eerlijk verdeeld, wat ik je zeg. Jij bent mooi en sterk. Ze hadden jou een gouden lepel in je bekkie moeten duwen.’ Trui keek eens naar de stoel met de doopjurk. ‘God kind, wat zou die prinsessenjurk prachtig staan op jouw gezonde lijffie. Wacht, ik pak hem even, je zult het zien.’

Met twee stappen was de min bij de stoel. Ze nam het ivoorkleurige kant voorzichtig op en legde het glimlachend op haar Beppie. Uit haar valies haalde ze een afgedragen wikkelhemdje en legde dat op het lichaampje van prinses Paulientje. ‘Kijk, Beppie, zo ziet het er een stuk beter uit. Gezond bij mooi en scharminkelig bij armetierig.’ Na even tevreden te hebben staan te kijken besloot de min dat het mooi was geweest. Een kleine voorstelling was leuk, maar de status quo moest worden hersteld. Ze nam Beppie met doopjurk en al uit de wieg.

‘Leg onmiddellijk dat kind neer!’

Trui was zo in haar kleurige fantasie opgegaan dat ze de hofdame en een kindermeisje niet had horen aankomen. Als een grimmige walkure stond de edelvrouw in de deuropening; ze fixeerde Trui met wijd opengesperde ogen. Na een ogenblik vertoefd te hebben in een stupor van ontsteltenis, stortte ze zich naar voren; het kindermeisje in haar kielzog.

‘Hoe durft u prinses Paulientje te ontkleden en haar ook nog…’ Het werd freule Henriëtte even te veel. Haar hals en decolleté kleurden rood van de zenuwvlekken. Naar adem happend zocht ze steun bij het luiertafeltje. Toen ze zich weer in de hand had, draaide ze zich naar het kindermeisje. Vinnig wees de hofdame naar de baby met doopjurk, die Trui op de arm droeg. ‘Meenemen en verzorgen. Haal de prinses hier weg en maak haar klaar voor de doopplechtigheid.’

Het meisje knikte zo heftig en nederig dat het mopsmutsje op haar hoofd een beetje verschoof. Ook voor haar was het haar eerste dag en ze wilde zich zo snel mogelijk aan deze pijnlijke situatie onttrekken. Bijna sluipend liep ze naar de min om de zuigeling en de doopjurk van haar over te nemen. Trui dook iets in elkaar en drukte de baby tegen haar borst. Aarzelend deed ze een stapje achteruit. Ze kreunde.

‘Juffrouw Geertruida!’ knetterde de freule.

Trui zuchtte; haar verweer verslapte. Met gebogen hoofd stond ze toe dat het kind uit haar armen werd genomen. Het kindermeisje haalde opgelucht adem. Ze graaide wat doeken van het luiertafeltje, een mandje met borsteltjes en zalfjes van het dressoir en haastte zich de kamer uit.

In een waas van tranen zag Trui haar Beppie uit haar leven verdwijnen. Ze zag geen kindermeisje, alleen nog de witte floers van haar schort. Ze hoorde niets meer dan het ruisen van de rok en de door het tapijt gedempte stap van zich verwijderende voeten. Haar bloed bonkte in haar hoofd. Het voelde aan als een knellende band, die steeds strakker werd aangedraaid.

‘Nou moet u eens heel goed naar mij luisteren, juffrouw Geertruida, u bent de min. U bent geen kindermeisje, geen kamenierster, u bent eigenlijk helemaal…’ ‘Niemand?’ vulde Trui gedwee aan. Haar schouders hingen, haar ogen waren rooddoorlopen. Henriëtte zag het. Het sterkte haar in haar nobele verontwaardiging. Wat dacht dat mens wel! Ze rechte haar rug, schikte driftig iets aan haar manchetten en vervolgde:  ‘Dat zijn uw woorden. In elk geval bent u er uitsluitend om de prinses te voeden en niet om haar te verschonen, te verkleden of wat dan ook. En dat u zelfs uw eigen zuigeling in de wieg van de prinses durfde te leggen; ik weet werkelijk niet wat ik zeggen moet! Heeft u dan helemaal geen manieren?’

‘Ik dacht… ze roken alle twee… ach, laat maar, u begrijpt me toch niet.’ Trui tuurde somber naar de bloemmotieven op het tapijt. Voor freule Henriëtte was dit de druppel.
‘U bent hier degene die er niets van begrijpt. Maar ik heb er genoeg van. Uw diensten zijn niet langer gewenst. Ik zoek onder het personeel van de gegoede families wel een nieuwe min, iemand die haar plaats weet.’

De edelvrouw stond bijna te dansen van woede. Ze moest oppassen om, in haar opwinding, niet te struikelen over de sleep van haar jurk. Als een engel der wrake hief ze haar arm en wees naar de deur. Haar neusstem kwaakte bijna toen ze uitriep:
‘Eruit! Neem uw Elisabeth op en verlaat dit paleis onmiddellijk.’

Trui leek tien jaar ouder toen ze de baby uit de wieg opnam en haar het verschoten hemdje aantrok. Ze wikkelde het kind in een dekentje dat ze uit haar valies haalde en drukte het bundeltje voorzichtig tegen haar borst. Daarna draaide ze zich om en liep naar de deur. Met de deurklink in haar hand, keek de min om naar de edelvrouw en voegde haar nijdig toe: ‘U mag dan misschien denken dat wij helemaal niets zijn, maar ik voorspel u dat mijn Beppie het nog een end zal schoppen.’

De deur viel met een klap achter haar dicht.

Volg Historische Verhalen op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.