Het teken van Anubis – door Iris Versluis

Net buiten Thebe, 1460 v.Chr.

Afero veegde zijn zweterige hand af aan zijn lendendoek en pakte de haak die een van de priesters hem aanreikte. Hij haalde diep adem, manoeuvreerde de haak in de neus en gaf een flinke stoot tegen het neusschot. Een krakend geluid volgde, waarna hij de haak moeiteloos verder omhoog kon duwen tot in de zachte massa van de hersenen. Opgelucht liet Afero zijn adem ontsnappen en zijn roffelende hart kwam iets tot bedaren. Met gecontroleerde bewegingen begon hij de hersenen tot moes te prikken. Terwijl ze langzaam hun vaste vorm verloren, probeerde hij de kritische blikken van de twee hogepriesters, die hem al het gehele examen nauwlettend in de gaten hielden, zoveel mogelijk te negeren.

‘Dat kan wel wat harder,’ zei Amobe. De stem van de hogepriester klonk gedempt vanonder zijn jakhalsmasker.

Afero knikte maar bleef desondanks met dezelfde kracht prikken. De laatste maanden was hem duidelijk geworden dat het volgen van Amobe’s instructies zelden een positieve uitwerking had. Paki, een ervaren wetyw, had hem toegefluisterd dat het Amobe niet beviel dat een jongen als Afero, met een betrekkelijk lage komaf, tot de opleiding was toegelaten. Het had Afero’s vastberadenheid om door te zetten alleen maar sterker gemaakt. Twaalf jaar geleden, hij was toen amper vier jaar oud, was Toetoe, zijn oudere zus, plotseling overleden. Het was een jaar van droogte en ze hadden niet voldoende voedsel gehad om te ruilen tegen een fatsoenlijke begrafenis. Toetoe was noodgedwongen in het hete zand begraven, zonder rituelen, zonder balseming en zonder dodenboek. Nog steeds maakte het gezin zich grote zorgen om Toetoe’s onsterfelijke leven en ze baden iedere dag voor haar. Zijn ouders werkten sinds die dag bijna dag en nacht om dit nooit meer te laten gebeuren en Afero had zijn eigen goede voornemen gemaakt. Hij zou wetyw worden zodat hij, zelfs bij tegenspoed, zijn familie het eeuwige leven kon geven dat ze verdienden.
‘Ik wil het lichaam graag in zittende positie zetten,’ zei Afero.
Amobe maakte een snuivend geluid.
Even twijfelde Afero. Moest hij nog langer doorprikken?

Nebamoem, de andere hogepriester, liep echter al om de tafel heen en pakte het lichaam vast. Samen met de hogepriester trok Afero het lichaam omhoog en kantelde het hoofd naar voren. Met trillende handen en een maag die in opstand dreigde te komen, begon Afero de hersenen uit de neus te trekken. Sommige delen waren al zo zacht en vloeibaar dat ze bijna vanzelf uit de neus liepen. De grijzige substantie drupte langs de kin en landde op de dikke buik van de welgestelde dode. Afero pakte een doek en wreef de smurrie snel weg.

Een weeïge geur vulde Afero’s neusgaten en hij slikte hevig om de neiging tot kokhalzen te onderdrukken. Als hij nu, op de laatste dag van het examen, een fout zou maken, zou hij zichzelf nooit vergeven. De hele week al had Afero, onder het toeziend oog van de priesters, de diverse werkzaamheden in het mummificatieproces zonder hulp uitgevoerd. Het omzwachtelen, het spoelen, het aanbrengen van de tijdelijke vulling, het was allemaal goed gegaan. Het onderdeel waar Afero de grootste moeite mee had, was door Amobe helaas voor het laatst bewaard. Afero vermoedde dat dit geen toeval was. Waarschijnlijk hoopte de priester dat Afero, vermoeid door de lange dagen van het examen, een fout zou maken of de controle zou verliezen, en deze hoop was niet ongegrond.

De eerste keer dat Amobe hem een kwak van de bibberende, slijmerige hersenmassa in zijn handen had gedrukt, was Afero er zo vies van geworden dat hij het op de grond had laten vallen en de wabt was uitgerend om over te geven. Hij had zich niet meer in de wabt durven vertonen, bang dat hij een onvergeeflijke fout had gemaakt. Nebamoem was hem op komen zoeken en had hem er van verzekerd dat dit de beste leerling kon overkomen.
‘Zal Anubis niet kwaad zijn?’ had Afero gevraagd.
‘Je bent je lessen toch niet vergeten, Afero?’ had Nebamoem hem quasi-vermanend toegesproken. ‘De maag, lever, longen en ingewanden worden in de grafvazen bewaard, de hersenen worden weggegooid. Ik denk niet dat het Anubis veel uitmaakt of ze nu of aan het einde van de dag in het stof belandden.’

De herinnering aan Nebamoems woorden gaf Afero moed en hielp hem om de misselijkheid terug te dringen. Hij negeerde de vieze grijze brei zoveel mogelijk en werkte resoluut door tot de hersenpan leeg was.
‘Het lichaam is klaar om gespoeld te worden,’ zei Afero en legde de haak neer.
‘Heel goed,’ zei Nebamoem. ‘Amobe en ik gaan de controle uitvoeren.’
Afero deed enkele stappen naar achteren en zuchtte diep. Paki, die verderop bezig was met balsemen, glimlachte bemoedigend.

Amobe maakte de potten met natrium open en haalde de ingewanden eruit om te bekijken of ze compleet waren. Nebamoem stak een dun rietje in de snede die Afero in de linkerzij van het lichaam had gemaakt en voelde of er geen restanten waren achtergebleven.

Afero’s hand sloot zich om het oog van Horus dat hij om zijn nek droeg. De beide priesters hadden hun maskers afgezet en overlegden fluisterend. Terwijl ze praatten, ging Amobe al zuurder kijken. Afero vatte het op als een goed teken.

Enkele tellen later pakte Nebamoem zijn masker en zette dat weer op. Hij liep naar Afero en legde zijn handen op de schouders van de jongen.
‘Afero, zoon van Ofar,’ zei Nebamoem plechtig. ‘Anubis heeft je beoordeeld en geschikt bevonden. Uit zijn naam heet ik je welkom in deze wabt als volwaardig wetyw.

Vermoeid maar voldaan, liep Afero die avond naar de kleine Anubistempel die aangrenzend aan de wabt was gebouwd. Hij had veel om Anubis voor te danken en was blij dat hij die ochtend een grote hoeveelheid dadels, druiven en granaatappels had gekocht.

Hij betrad de met kleurige afbeeldingen en hiërogliefen versierde ruimte en pakte zijn offerschaal. Hij glimlachte toen hij de gebeden las die hij er aan het begin van zijn opleiding in had gekerfd. Anubis, ik vraag u me bij te staan op mijn reis tot volwaardig wetyw. Het verwijderen van de organen is voor mij een zware last, wilt u deze verlichten? Mijn dankbaarheid als uw nederige dienaar is groot.
Afero vulde zijn schaal tot de rand met fruit en zette hem aan de voet van het altaar. Hij knielde neer en verzonk in een diep en dankbaar gebed.

Toen Afero de volgende dag richting de wabt liep, zag hij dat er diverse wetyw rond de kleine tempel waren samengedromd. Er klonken opgewonden stemmen.

Afero versnelde zijn pas en wrong zich door de samengepakte wetyw heen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij het tafereel voor het altaar zag. Eén van de offerschalen was niet langer gevuld met verse etenswaren maar bevatte een rottende, stinkende massa die vol zat met vliegen.
Paki stond naast Afero en keek hem met grote ogen aan. ‘Afero, dat is toch jouw offerschaal?’
Afero schudde verdwaasd van nee, ondanks dat hij wist dat het wel zijn schaal was. Hoe was dit mogelijk?
‘Laat me erdoor!’ riep een geïrriteerde stem. Het was Amobe.

Afero sloot zijn ogen. Zijn hoofd tolde en een beklemmend gevoel verspreidde zich in zijn borstkas. Alles was voor niets geweest. De lange nachten van studie, de vele overuren in de bloedhete wabt en het eten dat zijn ouders uit de mond hadden gespaard om zijn opleiding te kunnen betalen.
‘Wiens schaal is dit?’ vroeg de hogepriester.
‘Van mij,’ antwoordde Afero op vlakke toon.
Amobe had zijn Anubismasker in zijn hand en zette dat nu op. ‘Anubis heeft gesproken. Zijn wil is duidelijk. Je moet ons verlaten, Afero.’

Afero beet op zijn lip en slikte de verwensingen in die hij het liefst richting Amobe wilde slingeren. De ogen van alle verzamelde wetyw waren op hem gericht en het was doodstil in de tempel. Wat zouden ze van hem denken? Zijn hand sloot zich om het oog van Horus, maar het leek hem niet de kracht te kunnen geven zoals het dat normaal deed. Zweet brak hem uit en zijn ogen flitsen heen en weer. Het beeld van Anubis torende hoog en streng boven hem uit. De stilte benauwde hem en het was alsof hij werd ingesloten door de tientallen afkeurend starende ogen.

Horus, ik smeek u, bad hij geluidloos, geef me kracht om deze beproeving te doorstaan. Hij haalde diep adem en begon naar de uitgang van de tempel te lopen. Wat normaal een wandeling van enkele tellen was, leek nu een eeuwigheid te duren. De wetyw dromden naar achteren bij iedere stap die hij zette, alsof ze bang waren dat hij hen zou besmetten met zijn vloek.

Een dertigtal passen buiten de tempel zakte Afero op de grond en staarde met tranen in zijn ogen over het glinsterende water van de Nijl. Twee wetyw sjorden een dode vrouw van een kar en droegen haar naar de oever om het lichaam in het heilige water te wassen. Wat had hij misdaan dat Anubis hem zo had gestraft? De herinnering aan de hersenen die uit zijn handen glibberden en op de grond vielen, drong zich aan hem op.
‘Afero!’
Afero keek op en zag Nebamoem naar hem toe lopen.
‘Afero, wat afschuwelijk dit.’ Nebamoem ging naast hem zitten. ‘Anubis huilt hierom, mijn jongen, dat kan ik je verzekeren.’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Afero. ‘Anubis heeft dit teken zelf gegeven. Hij wil me weghebben.’

Nebamoem snoof. ‘Als dat een teken van Anubis is, ben ik Hatsjepsoet. Ik denk dat we beiden heel goed weten wiens werk dit is.’ Nebamoem haalde een klein potje tevoorschijn en duwde dat in Afero’s handen. ‘Durf je lot in eigen handen te nemen, Afero, durf te worden wat Anubis daadwerkelijk voor je heeft voorbestemd.’

Afero knikte weifelend terwijl hij de woorden van de priester tot zich door liet dringen.
‘Anubis huilt, onthoud dat,’ zei Nebamoem die opstond en weer richting de wabt liep.
Afero maakte het potje open. Het bevatte de transparante hars waarmee de zwachtels werden vastgemaakt.

Afero hield zijn handen ineengeklemd om voor Paki te verbergen hoe erg ze trilden. Ze liepen samen richting de wabt. Paki was hem die ochtend, opgewonden zwaaiend met zijn armen, komen halen.

Voor de tempel was een nog grotere menigte samengedromd dan gisteren. Paki loodste Afero naar voren waar Nebamoem en Amobe stonden. Amobe’s mond stond strak en zijn ogen flitsten woedend over de verzamelde wetyw. Er werd gefluisterd en sommigen wezen naar het Anubismakser dat de hogepriester in zijn hand hield. Op het masker waren duidelijke sporen van tranen te zien.

‘Anubis huilt!’ sprak Nebamoem met verheven stem. ‘We moeten ons afvragen waarom Anubis zijn tranen spilt.’

Er werd instemmend gemompeld en geknikt.

‘Gisteren hebben we een ingrijpende beslissing genomen,’ vervolgde Nebamoem. ‘Afero, een talentvolle wetyw, is weggestuurd vanwege rot fruit in zijn offerschaal. In dat moment van verbazing en verwarring, leek het de enige juiste interpretatie van Anubis’ teken. Voor ons gewone stervelingen betekent rot fruit immers verval, dood en eindigheid. Maar is het niet zo dat verval vernieuwing brengt en de dood het eeuwige leven?’ Nebamoems krachtige stem vulde de ruimte en eiste ieders aandacht op. ‘Kan het zo zijn dat wij gisteren de verkeerde conclusie hebben getrokken en dat Anubis daarom vandaag huilt? Wilde hij met het rotte fruit wellicht Afero’s nieuwe start als wetyw symboliseren? Nebamoem liet een stilte vallen om zijn woorden te laten inwerken.

Afero drukte zijn armen tegen zijn maag. Zijn zenuwen waren zo erg dat het leek alsof een wetyw bezig was het orgaan los te snijden. Nebamoems toespraak was goed doordacht, maar was het voldoende?

‘Ik stel voor,’ vervolgde Nebamoem. ‘Dat wij Afero laten terugkeren in de wabt.’
Er viel een afwachtende stilte. Amobe kneep zijn ogen tot spleetjes en keek van Nebamoem naar Afero. Het leek alsof hij zijn kansen schatte. Durfde hij Afero te beschuldigen? Durfde hij het risico te lopen dat er een onderzoek zou komen waarin Amobe mogelijk in verband werd gebracht met het rottende fruit?
‘Goed,’ zei Amobe uiteindelijk. ‘Laten we Afero weer opnemen in ons midden.’
De menigte mompelde opgewonden en Afero werd vriendschappelijk op de schouders geslagen. Hij nam de felicitaties opgelucht in ontvangst.

Terug in de wabt gebaarde Nebamoem dat Afero hem moest komen helpen. Er lag een lichaam, amuletten en zwachtels klaar.
‘Zou jij de zwachtels met hars willen insmeren, Afero? Je bent daar zo handig mee.’ Nebamoem knipoogde.
‘Natuurlijk.’ Afero ging glimlachend aan het werk.

 

Het eerstvolgende verhaal verschijnt op 10 september. Op de hoogte blijven? Volg Historische Verhalen dan op FacebookTwitter en Instagramof schrijf je in voor de nieuwsbrief.