Maskerade – door Marloes Jongewaard

Parijs, mei 1796

Haar spiegelbeeld schonk hem een glimlach.
‘Kom eens naar de gazette kijken, chérie.’
Ze knoopte een kleurige creoolse hoofddoek om haar hoofd, die niet kon verkomen dat er slierten haar rond haar oren en hals krulden. Ze draaide een lange lok om haar wijsvinger. Met lang haar was ze een minder theatrale verschijning dan met het korte gevangeniskapsel dat ze in de eerste maanden na de Terreur vol trots had behouden. Parijs was niet langer het toneel van in elkaar overlopende feesten, doordrenkt van wanhopige levenslust. Waren daarmee ook haar dagen als Rose la Merveilleuse voorbij? Even voelde ze aan de edelsteen van haar oorbel. Het sieraad paste bij haar nieuwe status; die van Joséphine Bonaparte, echtgenote van de rijkdommen vergarende bevelhebber in Italië. Althans, dat dachten de kranten en daardoor de mensen op straat. Het jaarsalaris van Bonaparte zou net aan haar poeders, parfums en andere cosmetica kunnen bekostigen. Hij had haar bovenop zijn soldij eeuwenoude Italiaanse schatten beloofd, maar Caravaggio en Botticelli zouden haar niet helpen om haar onberispelijke verschijning in stand te houden. Gelukkig had de Creoolse zich nog nooit door zoiets banaals als geldgebrek laten tegenhouden.
‘Chérie!’
Joséphine maakte met moeite haar blik los van haar evenbeeld.
‘Straks ben je ook nog mooi.’ zei Hyppolite op plagerige toon. De luitenant lag op zijn buik op bed. Zijn onderbenen staken omhoog met de enkels in elkaar gestrengeld, als bij een jong meisje dat paardenbloemen in het gras bestudeert.
Ze vermoedde dat hij zo zou zijn tot de dag dat een kanonskogel of bajonet hem op fatale wijze met de neus op de feiten drukte. Een samenzijn met Hyppolite betekende een paar uur in een wondere wereld waarin geen vooroordelen bestonden. Ze genoot van die zorgeloze momenten waarop het er niet toe deed welke hobbelige weg haar daar gebracht had. Hyppolite stelde geen vragen, bedelde niet om gunsten en sprak niet over de toekomst. Hij spande zich in om voor zijn minnares het wandelende cliché van een charmante huzaar te zijn, strooiend met complimenten die hij al vele vrouwen had gemaakt. Waarschijnlijk met exact dezelfde woorden. Hij maakte de slangenkuil van de Parijse hoge kringen er een stuk aangenamer op.
Joséphines eerste echtgenoot had haar op een zeldzaam moment toevertrouwd dat soldatenogen verraden of hun bravoureverhalen op waarheid berusten of niet. Maar Parijs was deze dagen vol ogen met verhalen die niet naverteld konden worden. Mannen, kinderen, vrouwen, allemaal waren ze getuigen geweest van gruwelijkheden die ze niet voor mogelijk hadden gehouden. Zo ook Hyppolite Charles. Met zijn drieëntwintig jaar was hij opgegroeid in een Parijs dat geteisterd werd door revolutie, verraad en de constante dreiging van het hakmes op de Place de la Révolution. Met een andere inborst had hij misschien een agressieve of angstige bijstander van de geschiedenis kunnen worden, maar de huzaar scheen ergens onderweg te hebben geconstateerd dat zorgen en woede nergens toe zouden leiden. Hem kennende hadden de geneugtes van een taverne of bedenkelijk etablissement tot dit inzicht geleid.
Joséphine stond op van de harde kruk en ging naast haar minnaar op de sprei zitten.
Hij tikte met zijn wijsvinger op het krantenpapier. Notre Dame des Victoires. ‘Mijn eigen lieve-vrouwe van de overwinningen. Ze zouden eens moeten weten…’ Zijn kus belandde ergens op haar hals.
Ze duwde hem van zich af, lachend om de bijnaam die haar slecht paste. De enigszins uitgeveegde letters prezen haar verschijning op het bal ter ere van de zegevieringen op Italië. De auteur was bijzonder enthousiast. Hij schreef uitvoerig over zowel Joséphines glimlach en ontblote armen, als Napoleons heldhaftige slag op de brug bij Lodi. Succesvol bloedvergieten en mode zouden altijd in trek zijn, of er nu een koning, Jacobijn, of een groep oude mannen het land bestuurde. Joséphine wist dat ze ongeëvenaard populair zou zijn zo lang ze deze twee grootste interesses van de Fransen belichaamde. Zelfs Thérésa kon niet meer aan haar tippen.

Hyppolite veegde de krantenpagina’s van het bed af. ‘Ik heb honger gekregen van al die gevechten waar ik niet bij was. Zullen we een omelet delen?’ Hyppolite streek met zijn hand door zijn krullen, zich maar al te bewust van zijn eigen schoonheid.
‘Weet je zeker dat je honger door het lezen komt?’
Hij lachte zijn scheve grijns.
Joséphine voelde een hoofdpijn op komen zetten. Misschien was een lichte maaltijd geen slecht idee na het drinken van té goedkope wijn. In haar dagen in de gevangenis had ze het zich niet kunnen voorstellen, maar ze was gewend geraakt aan een bepaalde kwaliteit.
Ze hadden de fles opgedronken alsof ze kunstenaars waren die hun zuurverdiende franken uitgaven aan bocht dat vergetelheid moest brengen. De werkelijkheid was minder poëtisch: ze lagen in een duur appartement in het negende arrondissement te luieren omdat ze zich dat konden veroorloven. Dankzij het stormachtige recente verleden was er in Parijs veel meer mogelijk dan daarbuiten. De stad had de gewoonte om zich als een derde persoon op te dringen aan minnaars en hen aan te zetten tot het beleven van melancholieke clichés. Een traditionele moraal diende vooral als handig masker om op te zetten op familiebijeenkomsten.
Toch wist Joséphine dat sommige vrienden, die zichzelf graag zagen als verruimde geesten, er schande van spraken dat ze op klaarlichte dag haar minnaar bij haar thuis ontving.
Hyppolite kneep plagend in haar oor. ‘Weet je wat? Ik heb een beter idee. Laten we in de stad wat gaan eten!’
Ze wuifde met haar hand. Graag zou ze wat vaker instemmen met de voorstellen van Hyppolite. Als ze niet met Bonaparte getrouwd was, was ze zonder aarzelen een paar dagen vertrokken naar de Champagne of had ze op een saaie soirée zo haar schoenen uit geschopt om te dansen. Even dacht ze meewarig terug aan haar bestaan als vrijgevochten weduwe, dat geen enkele regel had gekend. ‘Ik zou wel willen, maar dat gaat niet.’
‘Moet je mijn arme huzarenhart weer breken?’
‘Natuurlijk, Hyppolite. Anders kom je misschien niet terug!’
‘Je bent meedogenloos, chérie. Maar eigenlijk heb ik ook helemaal geen tijd meer. De plicht roept weer!’ Hij sprong lening overeind en salueerde naar Joséphine.
Ze barstte in een zeldzame schaterlach uit. ‘Kleed je dan eerst maar eens aan!’ Met haar wijsvinger viste ze zijn hemelsblauwe huzarenbroek van de grond. De stof was zo zacht dat ze vermoedde dat de legerbroek tegen alle voorschriften in door Hyppolites favoriete kleermaker genaaid was. Zoals wel vaker bracht het weggaan van de huzaar een onbehaaglijk gevoel met zich mee. Liever had ze dat hij nog even bleef. Maar ze was een paar desillusies te rijk om te denken dat dit een symptoom was van gevoelens voor haar minnaar. Tijdens hun momenten samen was ze vrij als vroeger. Ze huiverde om terug te keren naar een wereld die haar benaderde alsof ze niet bestaan had voor ze haar handtekening op een trouwakte had gekrabbeld, waarin de familie Bonaparte haar bespiedde en vurig hoopte op een snelle scheiding.
Politici wilden haar wegsturen uit Parijs, dat wist ze maar al te goed. De wereld die haar huwelijk met Bonaparte met zich meebracht, dreigde haar weg te rukken van de plezierige kring mensen die ze om zich heen had verzameld. Ze zou gereduceerd worden tot een verlengstuk van Bonaparte, hem achterna reizend als een karavaan prostituees die zonder oorlog geen werk heeft.
‘Herinner je je Rabbe nog? Die schurk met wie je zo’n goede prijs onderhandeld hebt?’ Zijn stem was onverminderd enthousiast.
Joséphine knikte slechts. Ze voelde er weinig voor om nu over zaken te praten.
‘Ik ga zo even naar zijn levering kijken. Als het goed is, krijgen we over vier dagen ons geld.’ Hij ging over tot de orde van de dag. Het stond haar niet aan. Maar als ze dat zou laten merken, zou hij haar misschien gevoelens toedichten waarvan ze niet wist of ze er überhaupt toe in staat was.
‘Dat duurt te lang. Hij moet overmorgen over de brug komen.’
Hyppolite miste net als zijzelf de verachting van geld die in hun kringen zo modieus was. Beiden verdienden ze het graag, en met evenveel plezier gaven ze het weer uit. Deze zeldzame eigenschap creëerde een samenzweerderige band tussen hen die verder ging dan kwade tongen vermoedden. Hun lucratieve handeltjes balanceerden altijd op de dunne scheidslijn tussen ongepast en ronduit illegaal. De morele beslissingen lieten ze graag aan anderen over.
‘Zal ik maar eens kijken of iemand snel een omelet voor ons kan maken?’ Ze gleed met haar vingers over zijn schouders. Even dacht ze aan wat de eilanders uit haar jeugd van deze scène zouden denken. Ze verdrong de gedachte en stond op. ‘À bientôt.’
Fortuné kwam haar luid blaffend tegemoet bij het piepen van de deurklink. Joséphine nam haar trouwste vriend in haar armen en liet de mopshond haar polsen likken. Ze tilde hem op en liep al pratend tegen de viervoeter richting de keuken.
In de salon werd ze opgehouden. Tussen haar kamermeisjes zat een lange man op haar te wachten. ‘Bonjour, Murat.’ Ze vroeg zich af hoe hij eruit zou zien zonder zijn kroezende bakkebaarden; waarschijnlijk lang niet zo imposant, maar even knap.
Hij begroette haar zoals ze van hem verwachtte; met een ongemakkelijk, stijf knikje van zijn hoofd. Als aide-de-camp had hij een positie die voor de revolutie ondenkbaar was geweest voor de zoon van een postmeester. Toch zou hij nooit echt horen bij de praktisch ingestelde, hardwerkende kinderen van de revolutie waar Parijs van overstroomde. Daarvoor was hij te vastberaden om hogerop te klimmen binnen een door adel gedomineerde elite. Zelfs een eilander als Joséphine zag direct aan zijn hoofdknikje dat hij van simpele komaf was.
‘De regering heeft besloten dat u weer mag reizen’, zei hij zonder enige vorm van decorum. Hij liet zijn kin op de borst zakken, alsof hij net een diplomatieke toespraak tot een goed einde had gebracht.
‘Dat is goed nieuws.’ Ze hoopte van harte dat hij niet wist dat haar paspoort al dagenlang in de bovenste lade lag van het dressoir waar zijn hand nu op rustte. Dit besluit vreesde ze al weken. ‘Ik ben alleen bang dat ik me niet goed voel.’ Ze had overwogen om haar reisdocument te laten verdwijnen, maar als de regering per se wilde dat ze ging, zou het zich niet door zoiets laten tegenhouden.
Zware laarzenstappen weerklonken op de nieuwe vloer.
‘Bonjour,’ zei Hyppolite vrolijk. Hij had zijn krullen gekamd en rook sterk naar eau de cologne. Té sterk, aan het met afgrijzen gevulde gezicht van Joachim Murat te zien. Het was hem waarschijnlijk wel duidelijk dat de soldaat zich midden op de dag opnieuw had aangekleed en met geurwater had proberen op te frissen.

Joséphine maakte zich geen enkele zorgen dat haar rendez-vous door Murat zou worden door gebriefd aan Bonaparte. Niemand wil slecht nieuws aan de baas brengen. Ze legde haar hand op Hyppolites schouder en keek naar het elegante blauwe uniform met de contrasterende rode manchetten. Het was niet verwonderlijk dat hij zo felbegeerd was, bedacht ze. Hij was tien jaar jonger dan zijzelf, maar even knap en stijlvol. Het was waar dat zijn veelbesproken uiterlijk niet de enige reden was dat ze graag dagen als deze met hem doorbracht. Maar ze wist best dat zijn door de Parijse vrouwen bewonderde krullen hadden geholpen bij het maken van de keuze voor deze minnaar.
‘Luitenant Charles geeft me schaaklessen,’ zei Joséphine, ook al bestond er bij niemand in de salon ook maar enige twijfel over de omstandigheden van Hyppolites bezoek.
‘Ik wil natuurlijk graag naar Milaan, maar in mijn huidige staat is dat niet zo slim.’ Ze legde haar handen op haar onderbuik. Haar schalkse glimlach verscheen uit gewoonte op haar gezicht, al vermoedde ze dat het gebruikelijke effect uit zou blijven bij deze militair. ‘Het is te vroeg om er zeker van te zijn, maar het lijkt me beter om voorzichtig te zijn.’ Om het gebaar kracht bij te zetten, keek ze Murat recht in zijn te blauwe ogen aan. Ze vermoedde wat Bonaparte in deze stille man zag. Er was niet aan hem af te lezen of hij geschokt, geïrriteerd of volkomen onverschillig was. Hij moest wel een uitstekende aide-de-campzijn, koelbloedig in een militaire of logistieke crisis.
‘Ik zal u nu laten rusten. Maar ik kom snel weer terug, want ik heb duidelijke instructies gekregen. Italië wacht.’ Murat stond op. ‘Loopt u een eindje met me op, luitenant Charles?’
Hyppolite kon nauwelijks zijn teleurstelling verhullen bij het horen van dit nieuws. Hij liep achter Murat aan, maar bij de deur keek hij over zijn schouder. Als een ervaren mimespeler pinkte hij een niet-bestaande traan weg.
Fortuné wees haar op haar eigen onrust door zelf heen en weer te lopen tussen de chaise longue en het tapijt, zonder te kunnen besluiten waar hij verder zou slapen.
Ze overwoog om haar vriendin Thérésa op te zoeken, maar verwierp deze gedachte meteen weer. Ze voelde er weinig voor om over haar naderende vertrek naar Italië te praten. Tijdens de revolutie was ze gewend geraakt aan het idee dat elke dag het definitieve afscheid kon plaatsvinden. Maar tot haar eigen verbazing was ze in het afgelopen anderhalf jaar zo verknocht geraakt aan haar vrienden, haar huis en haar comfortabele routines, dat het vooruitzicht om het achter te laten haar vreemd genoeg angstiger maakte dan de onzekerheid van vroeger had gedaan. Het leek haar heerlijk om weer te leven zonder aan de toekomst te denken, genietend van iedere dag die ze had. Ze dacht aan haar vriendinnen en vrienden die ze nog kende uit die benauwende tijden, aan de mensen in Parijs die nooit meer met dezelfde oogkleppen op zouden kunnen leven als voor de revolutie. Ze voelde een steek van leegte bij het idee dat ze maandenlang zonder hen zou zijn. Haar vertrek uit Parijs was onvermijdelijk geworden. Het enige waar ze nu nog op kon hopen, was dat de Sardiniërs en Oostenrijkers snel onder de voet zouden worden gelopen. Noord-Italië was onvermijdelijk haar lot tot de Franse overwinning een feit was. Ze pakte opnieuw Fortuné op, die nu rondjes om zijn eigen as draaide. ‘We gaan snel op reis’, fluisterde ze in zijn oortje. Ze wist precies wat Thérésa zou zeggen: ‘Verzet is zinloos en bovendien onelegant.’ Het enige dat ze kon doen, was de reis en het verblijf zo comfortabel mogelijk voor zichzelf maken. Ze nam zich voor om zich van haar beste kant te laten zien en een brief te schrijven aan haar Corsicaanse schoonmoeder, die ook naar het Italiaanse vasteland was afgereisd.
Ze zag voor zich hoe ze aankwam bij een landhuis, opgewacht door zwijgende soldaten met modderige laarzen. Daarna zou ze omringd worden door vage kennissen en oppervlakkige gesprekken, door mensen die haar alleen zagen als de echtgenote van de bevelhebber en geen ergere zorgen hadden gekend dan de blamage van een zure wijn schenken aan een belangrijke gast.
Ze zou een lijstje maken van de dienstmeisjes die haar het minst zouden hinderen. Daarnaast had ze een plan om Italië een stuk aantrekkelijker te maken. Alleen wat ze voor ogen had, zou bij Murat niet werken. Ze nam zich voor om zoveel mogelijk tijd te rekken.

De weken daarop was Joséphine druk met de voorbereidingen voor het vertrek waar ze met niemand over sprak. Ze ging nog altijd naar bals en salons en flaneerde overal waar ze kwam. De Parijzenaren merkten niet dat ze dit alles ervoer als een tergend langzaam afscheid. Langzamerhand begon ze zich meer terug te trekken. Ze zei ook tegen haar vriendinnen dat ze zich onwel voelde en sloot zich op, maar dat hield niet iedereen buiten de deur. Een paar weken later werd Joséphine tegen haar instructies in gestoord door haar meest recent aangetreden dienstmeisje. Het was een zeldzaam donkere dag, waarop de wolken als een tweede voile het uitzicht bedierven. Joséphine had kaarsen aan moeten steken om haar boek te kunnen lezen.
‘Directeur de Vicomte Barras is er, Madame.’ De afkeur sijpelde door in de overbeleefd uitgesproken woorden.
Er waren sterk uiteenlopende, maar nog altijd wilde geruchten over Joséphine en Barras. Joséphine schatte in dat nog geen tiende van de roddels zich in de buurt van de waarheid bevond, maar ze zou er niets om verwedden. In tijden waarin het hebben van te veel rijkdom verdacht was, waren franken haastig stuk gegooid aan vaten wijn, exotische danseressen en kreeft Thermidor. Waarheidsgetrouwe anekdotes waren daardoor vaak net zo fabelachtig als hardnekkige mythes. Aan iemand van Hyppolites generatie viel niet uit te leggen hoe het was geweest op feesten waarop ieder zich een overlever waande en het giswerk was of je echtgenoot al naar de guillotine was gevoerd. Een strikte moraal was een luxe geweest die niemand zich kon of wilde veroorloven. De toch al sterke verhalen waren bij iedere doorvertelling fraaier geworden. Joséphine en Thérésa zouden naakt voor Barras hebben gedanst op schimmig verlichte tuinfeesten waar gasten onvindbaar waren en uren later weer opdoken. Anderen beweerden juist dat Barras Joséphine gebruikte als dekmantel voor zijn sterke voorkeur voor mannen, of om toegang te krijgen tot het netwerk van Caraïbische geldschieters. Barras en Joséphine deden geen pogingen om deze verhalen te bevestigen of ontkennen. Het hield hen op het puntje van de tong in invloedrijke kringen.
‘Barras!’ zei Joséphine verheugd, niet alleen omdat de veelzeggende gezichtsuitdrukking van het jonge kamermeisje haar plezier deed. ‘Uitstekend.’
Het kamermeisje verdween en liet de deur open.
Paul Barras stapte naar binnen. Zijn doorweekte, lange jas lekte grote druppels regenwater die kringen vormden op het tapijt. Zijn dunne haren zaten vastgeplakt aan zijn schedel en zijn ogen hadden haast blauwe wallen.
‘Wat een eer, dat je tijd voor je oude vriendin hebt gemaakt. Zo vaak zie ik je niet meer sinds je de belangrijkste man van Frankrijk bent geworden.’ Sinds hij aan het hoofd stond van het Directoire, speelden cognac en goed gezelschap nauwelijks nog een rol in de verhalen die hij Joséphine vertelde. Na een lange strijd had zijn ambitie het gewonnen van zijn natuurlijke neiging om met volle overtuiging van het leven te genieten. Ze stond op en liet hem haar hand kussen.
Barras keek naar de fauteuil tegenover Joséphine en liet daarna zijn ogen over de schilderijen aan de muur glijden. ‘Je hebt het goed voor elkaar hier. Weet je nog hoe we ons in je kleine appartement verdronken in champagne?’
‘Ga lekker zitten.’ Ze wees naar de olijfkleurige stoel. ‘Waar heb ik dit genoegen aan te danken?’ vroeg ze, om van onderwerp te veranderen. Barras kon lang doorgaan op een met melancholie en wedijver doorspekte uiteenzetting van hun successen.
Hij wreef met de palm van zijn hand over zijn achterhoofd.
Joséphine kende de betekenis van dat zenuwtrekje maar al te goed.
‘Ik weet dat je van alles hier zult missen: je nachtelijke gesprekken met de Talliens, verse kaas van Talleyrand…’ Hij zuchtte. ‘Het enige dat ik voor je kan doen, is een vleugje Parijs naar Milaan brengen’
Hij kende haar beter dan haar vrienden die nooit meer dan dat geweest waren. Ongetwijfeld had hij geen moment geloofd dat ze zwanger was. Even zag ze voor zich hoe ze aan zijn arm door de Jardin des Tuileries liep, hoe ze vanonder de beschutting van de bomen fluisterend Parijzenaren keurden terwijl ze zelf bewonderd werden. Ze meende haar fantasie in zijn ogen weerspiegeld te zien.
‘Ik dacht aan een afscheidsdiner in het Luxembourg, overmorgen.’
Ze pakte een doosje bonbons van het tafeltje naast haar en maakte het lint los. ‘Wil je er ook een? Ze komen van die patissier aan de Rue du Faubourg-Saint Honoré.’
‘Parijs zal je missen.’ Hij had geen enkele aandacht voor de bonbons.
Ze weerstond de verleiding om hierop in te gaan. Vandaag was geen dag om te spelen met de grenzen van hun vriendschap. In plaats daarvan stopte ze twee chocolaatjes in haar mond. Ze bracht snel haar hand naar haar lippen om te verhullen dat de smaakcombinatie verre van geslaagd was. ‘Ik begrijp dat de regering graag wil dat ik ga.’ Ze keek naar hem. Hij leek nog vermoeider te zijn geworden en wreef weer met zijn hand over zijn voorhoofd. ‘Alleen ikzelf denk er anders over.’
Hij zuchtte. ‘We hebben elkaar vaak genoeg geschreven de afgelopen tijd. Bonaparte is zo veranderlijk als het weer in de bergen. Dat is niet handig als je een leger aanvoert, want een slecht humeur brengt zijn succes in gevaar. Hij kan niet langer zonder je. De arme man is onredelijk, heeft driftbuien, is melancholiek en klaagt over jouw onverschilligheid. Ik weet als geen ander hoe jouw charmes en bepaalde talenten gedachten compleet kunnen beheersen… Alleen jij kunt hem helpen, Frankrijk heeft je nodig.’
‘Ik voel er niets voor om de verleidelijke Jeanne d’Arc van de Italiaanse veldtochten te worden.’ Ze voelde dat er chocola aan haar tanden kleefde. ‘Ik wil geen ruzie met je maken. Ik weet dat je slechts de boodschapper bent.’
Joséphine bedacht zich dat Barras en Murat waarschijnlijk al hadden geprobeerd om Bonaparte tevreden te stellen met andere vrouwen. Het zou een stuk comfortabeler voor haar zijn geweest als hij zich als iedere andere legeraanvoerder had weten te vermaken met lokale afleiding.
‘Er is iets dat je voor me kunt doen om het makkelijker te maken. Ik hoorde dat er een adjudantspost in Brescia is vrijgekomen. Toevallig heb ik de perfecte kandidaat voor je. Hij is een succesvol luitenant.’ Ze richtte zich opnieuw op de pralines, zodat ze Barras niet aan hoefde te kijken.
‘Ik hoop dat je niet aan luitenant Charles denkt. Zelfs de minister van buitenlandse zaken roddelde laatst over jullie omgang…’
‘Ministers hebben altijd meer gepraat dan goed voor ze is.’
‘Rose…Ik ben hier vandaag niet als je goede vriend, maar als president van het Directoire.’ Hij stond op en begon te ijsberen. Zijn nog altijd kletsnatte kleding leek als een dikke tweede huid om zijn benen en armen te kleven.
‘En ik help de president graag door niet langer te protesteren.’
Zijn stappen maakten meer geluid. ‘Bonaparte mist je zo erg dat hij heeft gedreigd terug te komen naar Frankrijk. Je begrijpt toch wel dat een succesvolle campagne belangrijker is dan het missen van een kunstvernissage of chique bal.’
‘Bonaparte stelt eisen, ondanks dat hij voor jou werkt. Ook ik wil het eerst over de voorwaarden hebben.’
Het idee van een weerzien met Bonaparte vervulde haar met afschuw. Vanaf het begin had ze geweten dat Bonaparte haar harder nodig had dan zij hem. Maar de hardnekkigheid van zijn obsessie had ze geen moment vermoed. De stapel van met wanhoop en hartstocht doordrenkte brieven bleef halfslachtig gelezen en onbeantwoord. Ze wist dat het klaagzangen waren over haar gebrek aan aandacht voor hem, over zijn eigen ambitie die hem bij haar weghield. Hij kon zo opgaan in zijn eigen redevoeringen dat hij haast leek te vergeten dat hij tegen iemand sprak. Joséphine had zijn brieven als een nieuwe reeks monologen beschouwd. Antwoorden leek haar overbodig.
Hij vergat dat haar publieke leven in het oog van de krantenuitstekend paste bij zijn eigen verlangen om zichtbaar en belangrijk te zijn. Dat hij niet zomaar zijn verloving met een volgzame, naïeve vrouw had verbroken om Joséphine het hof te maken. De beroemde Merveilleuse, op wie hij verliefd was geworden, had in zijn hoofd plaatsgemaakt voor een naar hem smachtende Madame Bonaparte. De realiteit wilde hij niet accepteren.
‘Ik zal maanden doorbrengen met de familie Bonaparte… En alsof dat nog niet erg genoeg is, hebben ze een schare verklikkers verzameld die mijn minste of geringste misstap zullen doorbrieven. Als ik alleen maar mijn dienstertjes heb om mee te praten, zal de zomer eindeloos lijken!’
‘Ik wil geen problemen. Als Bonaparte erachter komt…’
Ze stond op en legde haar warme vingers in zijn verkleumde handpalmen. ‘Ik beloof je: geen schandalen. Ik wil gewoon graag een bekend gezicht zien in Italië.’
Hij deed zijn mond open, klaar voor een nieuwe tegenwerping.
Ze wist dat hij haar nodig had om Bonaparte onder controle te houden.
‘Ik kan me nog een ongemakkelijke reis herinneren met jou en een zekere…’ Misschien had ze meer kunnen vragen. Een extra rijtuig om haar kunst mee te nemen, of een paar weken uitstel. Ze wist dat ze kon vragen wat ze wilde, al deed hij het anders voorkomen. Maar hem tot het uiterste drijven zou haar in de toekomst niet helpen.
‘Goed, goed. Maar als dit ontdekt wordt, is Bonaparte voor jou. Jij kalmeert hem, al vraagt hij je om van Brescia naar Milaan te kruipen.’ Hij deed haastig een stap achteruit en haalde zijn zakhorloge tevoorschijn.
Ze had zijn gebaar niet nodig gehad om te zien dat hij op het punt stond om te vertrekken. Zoals vaker had een zakelijke afstandelijkheid het plotseling overgenomen van zijn eerdere vertrouwelijkheid. Even overwoog ze uit pure baldadigheid om hem naar zich toe te trekken. ‘Zul je je wel een beetje schuldig voelen dat je me weggestuurd hebt?’ vroeg ze plagend.
‘Elke keer dat ik champagne drink zonder jou.’
‘Misschien kun je dan even een fles opentrekken als je verzoeken uit Milaan van een zekere bevelhebber onder ogen krijgt.’ Ze deed een stap dichter naar hem toe.
‘Hoor jij eigenlijk weleens het woord non?’
Ze stond op en voelde de angst van zich af vallen. Er wachtte haar een nieuw avontuur. Zo lang Barras en Bonaparte zouden onthouden hoe hard ze haar nodig hadden, zou ze het misschien nog naar haar zin krijgen. Krachtig sloeg ze haar armen om de natte schouders van de president. Ze drukte een kus op zijn mollig geworden kaak, vlakbij zijn oor.

 

Marloes Jongewaard werkt aan een drieluik over Josephine, de latere echtgenote van Napoleon Bonaparte. ‘Maskerade’ is het tweede verhaal. De eerste vertelling, getiteld ‘Muze’is via deze link te lezen.